ECLI:NL:RBDHA:2013:BY8995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 13/58
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Nederland voor behandeling asielverzoek na Dublinclaim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Eritrese asielzoeker. De verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die was afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn aanvraag, conform de Dublinverordening. De verzoeker had zich echter onttrokken aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten en was naar Zweden vertrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van het asielverzoek, omdat de overdrachtstermijn van maximaal 18 maanden was verstreken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, om een onomkeerbare situatie te voorkomen, en verbood de verweerder om verzoeker uit te zetten tot vier weken na de uitspraak in de beroepszaak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 58 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2013 in de zaak tussen
[naam verzoeker] alias [naam],
geboren op [geboortedatum], dan wel [geboortedatum], van Eritrese nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. M. Pals, advocaat te Arnhem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Gebleken is dat verzoeker op 11 januari 2013 om 9.50 uur zal worden overgedragen naar Italië.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.
Verweerder heeft op 10 januari 2013 schriftelijk inlichtingen verstrekt.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft eerder op 29 januari 2010 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 21 juni 2010 afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk is geacht voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen ingestelde beroep en het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 20 oktober 2010 ongegrond verklaard, dan wel afgewezen (AWB 10 / 21982 en 10 / 21983).
3. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de verordening).
4. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek. Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, verordening staat dit gelijk met aanvaarding van het terugnameverzoek.
5. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Italië wordt verantwoordelijk geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. De Italiaanse autoriteiten is verzocht verzoeker terug te nemen. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker niet (langer) aan Italië kan worden overgedragen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van 30 december 2012 materieel vergelijkbaar is met het besluit van 21 juni 2010. Gelet daarop geldt het navolgende toetsingskader.
7. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
7.1 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
7.2 Uit de verklaringen van verzoeker zoals weergegeven in het rapport van gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat verzoeker in Zweden een asielaanvraag heeft ingediend. De Zweedse autoriteiten hebben bij de Italiaanse autoriteiten een terugnameverzoek ingediend. Volgens de verklaringen van verzoeker heeft hij Zweden op 16 september 2012, een dag voor de geplande overdracht aan Italië, verlaten.
7.3 Het voorgaande levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds een nieuw feit op. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
8. Verzoeker voert verder aan dat de overdrachtstermijn inmiddels is verstreken en Nederland verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag, nu sinds het fictieve claimakkoord van 12 mei 2010 meer dan achttien maanden zijn verstreken.
8.1 Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is allereerst van belang vast te stellen of het in het onderhavige geval gaat om een verzoek aan Italië om verzoeker over te nemen, in welk geval artikel 19 verordening van toepassing is, dan wel terug te nemen, zodat artikel 20 verordening van toepassing is.
8.2 Blijkens de verklaringen van verzoeker hebben de Italiaanse autoriteiten aan hem een verblijfsvergunning verstrekt en een werkvergunning.
8.3 In artikel 16, eerste lid, verordening is het navolgende bepaald.
De lidstaat die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek is verplicht:
a. een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen;
b. het asielverzoek volledig te behandelen;
c. een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;
d. een asielzoeker die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;
e. een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
8.4 Ingevolge artikel 16, tweede lid, verordening gaan de in lid 1 van dit artikel genoemde verplichtingen over op de lidstaat die aan de asielzoeker een verblijfstitel heeft verstrekt.
8.5 In het onderhavige geval zijn de situaties als beschreven in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, verordening niet van toepassing. Dit betekent dat het verzoek aan de Italiaanse autoriteiten als een verzoek tot overname van verzoeker moet worden aangemerkt, zodat artikel 19 verordening van toepassing is bij de beoordeling of de termijn waarbinnen overdracht dient plaats te vinden inmiddels is verstreken.
8.6 Ingevolge artikel 19, vierde lid, verordening berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de in het derde lid van dit artikel gestelde termijn van zes maanden. Indien de overdracht of de behandeling van het asielverzoek wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt.
8.7 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat op 12 mei 2010 de Italiaanse autoriteiten (fictief) akkoord zijn gegaan met overname van verzoeker. Vanaf dat moment zijn de termijn als genoemd in artikel 19, derde en vierde lid, verordening ingegaan. Verzoeker heeft op 23 september 2010 zelfstandig de woonruimte verlaten en is met onbekende bestemming vertrokken. Daarmee heeft hij zich onttrokken aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten. Op 4 oktober 2010 hebben de Nederlandse autoriteiten de Italiaanse autoriteiten ervan op de hoogte gesteld dat overdracht niet binnen de gestelde termijn kon plaatsvinden, omdat verzoeker was verdwenen. Dit betekent dat, ingevolge artikel 19, vierde lid, verordening een overdrachtstermijn van maximaal 18 maanden geldt. Deze termijn verliep op 12 november 2011.
8.8 Uit verklaringen van verzoeker blijkt dat hij zich begin 2012 naar Zweden heeft begeven en aldaar een asielverzoek heeft ingediend. Deze verklaring wordt ondersteund door verdere verklaringen van verzoeker, waaruit blijkt dat de Zweedse autoriteiten verzoeker op 17 september 2012 zouden overdragen aan Italië, dat verzoeker ongeveer vijf maanden daarvoor een besluit heeft ontvangen waarin was neergelegd dat verzoeker op Italië geclaimd zou worden en daarvoor ongeveer vier maanden in een opvangcentrum heeft verbleven, voordat hij gehoord werd naar aanleiding van zijn asielverzoek.
8.9 Gelet op het voorgaande moet het er bij de huidige stand van zaken voor worden gehouden dat verzoeker zich op 13 november 2011, de datum waarop Nederland verantwoordelijk zou worden voor de behandeling van het asielverzoek, nog in Nederland bevond. Derhalve moet, naar voorlopig oordeel, Nederland sindsdien verantwoordelijk worden geacht voor de behandeling van het asielverzoek. De omstandigheid dat verzoeker nadien in Zweden asiel heeft aangevraagd en dat de Italiaanse autoriteiten een Dublinclaim van 20 april 2012 hebben aanvaard, kan niet leiden tot een ander oordeel.
9. Gelet op het voorgaande en teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de beroepszaak.
10. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 472,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 472,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 januari 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.