Parketnummers: 09/754253-11 en 09/758882-10 (TUL)
Datum uitspraak: 10 januari 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 1981 te [geboorteplaats verdachte],
adres: [adres verdachte]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2012, 31 mei 2012, 9 augustus 2012, 31 oktober 2012, 18 december 2012, 19 december 2012 en 27 december 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 augustus 2012 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro, in ieder geval 30.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
* (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] te stompen/slaan en te schoppen/trappen en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te zeggen, dat zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd: dat hij/zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 1] en/of [aangever 2], althans een of meer perso(o)n(en), (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij in of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden, met het oogmerk één of meer anderen, te weten en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 40.000 euro, althans een geldbedrag van 30.000 euro immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes mededader(s), althans alleen,
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] (meermalen) (met een zware asbak) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen met (gebalde) vuisten en/of een (zware) asbak en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] in een woning en/of (afgesloten) ruimte tegen zijn/haar/hun wil vastgehouden en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] (dreigend) gezegd dat indien hij, verdachte en/of zijn mededader(s), het geld niet zou krijgen, hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of diens/hun familie wat zou(den) aandoen, althans woorden van gelijke aard en strekking en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] gezegd, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke aard en strekking.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, omdat in de beginfase van het opsporingsonderzoek gebruik is gemaakt van een opsporingsinstrument waarvan uit (inter)nationale jurisprudentie en literatuur inmiddels genoegzaam is gebleken dat dit geen of nauwelijks bewijswaarde heeft: de enkelvoudige fotoconfrontatie. De politie heeft dit op zichzelf al ondeugdelijke opsporingsmiddel in deze zaak bovendien op een onheuse manier gebruikt, namelijk om tegen verdachte - die zij van meet af aan 'op de korrel' had, maar tegen wie tot het moment van de fotoconfrontatie geen enkele verdenking bestond - BOB-middelen te mogen inzetten. De politie heeft met deze manier van opereren een ongekende mate van vooringenomenheid aan de dag gelegd. Op twee momenten later in het onderzoek - namelijk toen de politie besloot een burger in te zetten om een telefoongesprek te voeren met één van de medeverdachten en toen één van de aangevers voorafgaand aan zijn meervoudige fotoconfrontatie werd 'gesouffleerd' over de veranderde haardracht van verdachte - heeft dit patroon zich herhaald. Als reactie op de vooringenomenheid die de politie gedurende het gehele onderzoek heeft tentoongespreid, past slechts de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de verdediging.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd - ook in samenhang bezien - niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van een zodanige veronachtzaming van de belangen van verdachte dat aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Over de tweede grondslag van het ontvankelijkheidsverweer (de inzet van een burger om een telefoongesprek met één van de medeverdachten te voeren) heeft de officier van justitie meer specifiek nog betoogd dat de rechter-commissaris over deze gang van zaken blijkens het methodiekendossier volledig is geïnformeerd, waarna zij de machtiging tot het plaatsen van een spoedtap heeft afgegeven.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden, dat geen wet of rechtsregel zich tegen het gebruik van (de resultaten van) een enkelvoudige fotoconfrontatie verzet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 oktober 2001 (LJN: AB3244) bepaald dat enkelvoudige confrontaties weliswaar niet de voorkeur verdienen, maar dat de inzet hiervan niet reeds op voorhand kan leiden tot uitsluiting van het bewijs van dergelijke confrontaties. Hieruit leidt de rechtbank af, dat de inzet van dit opsporingsmiddel, al evenmin de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg kan hebben.
Met de verdediging is de rechtbank vervolgens van oordeel dat een meervoudige fotoconfrontatie in zijn algemeenheid de voorkeur verdient boven een enkelvoudige. Per onderzoek moet evenwel worden afgewogen welk opsporingsmiddel in welke fase van dat onderzoek wordt ingezet, waarbij de noodzaak het onderzoek voortvarend uit te voeren, een factor kan zijn die het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie kan rechtvaardigen. In dit licht bezien, acht de rechtbank de tactische keuze van de politie - die zich geconfronteerd zag met een buitengewoon ernstig incident - om in een vroegtijdig stadium één van de drie aangevers 'op te offeren' door haar aan een enkelvoudige confrontatie bloot te stellen - waarmee de rechtbank bedoelt dat daarna met haar geen meervoudige confrontatie meer kon worden gehouden - verdedigbaar.
Dat de politie er voor heeft gekozen juist van verdachte een foto aan aangeefster te tonen, acht de rechtbank anders dan de verdediging geen teken van vooringenomenheid. De verklaringen van de drie aangevers boden immers diverse aanwijzingen die de politie op het spoor van verdachte (en diens broer) konden zetten. Zo zouden de daders woonachtig zijn op een woonwagenkamp in Den Haag, zouden zij broers van elkaar zijn, zou één van hen kort geleden lange tijd hebben vastgezeten en drie kinderen hebben, en zouden zij verbonden zijn aan de motorclub Satudarah. Het betreft hier stuk voor stuk aanwijzingen die (in elk geval volgens informatie uit de politiesystemen) op verdachte en diens broer van toepassing zouden kunnen zijn. Dit betekent dat de politie door het voorleggen van een foto van verdachte aan aangeefster, geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid, zodat de eerste grondslag aan het ontvankelijkheidsverweer komt te ontvallen.
Ook de andere opsporingsmiddelen die de politie onder leiding van de officier van justitie in deze zaak heeft ingezet - en die naar de mening van de verdediging als 'strafvorderlijke sluipwegen' moeten worden gekwalificeerd - kunnen niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden, al was het maar omdat deze niet jegens verdachte zijn ingezet, evenmin is gebleken dat de politie voor deze opsporingsmiddelen heeft gekozen om langs die weg tot het bewijs tegen verdachte te geraken en verdachte door de inzet daarvan ook anderszins niet in enig belang is geschaad (de zogeheten Schutznorm).
Voor het eerste van deze opsporingsmiddelen - de inzet van één van de aangevers om met een speciaal voor de gelegenheid aangeschafte mobiele telefoon een gesprek met één van de medeverdachten te voeren - heeft bovendien te gelden dat dit is goedgekeurd door de rechter-commissaris. Dat de rechter-commissaris op dit punt door de officier van justitie onjuist of onvolledig zou zijn voorgelicht, is een gevolgtrekking van de verdediging die haar weerlegging vindt in het dossier (methodiekendossier van medeverdachte [[medeverdachte 2], p. 137, in het bijzonder de passage getiteld 'Reden aanvraag van dit bevel') en die de rechtbank om die reden niet deelt.
Dat, ten slotte, één van de aangevers ten tijde van de (overigens negatieve) meervoudige fotoconfrontatie gesouffleerd zou zijn over de haardracht van verdachte, is een stelling die eveneens elke feitelijke grondslag ontbeert. Uit het dossier blijkt immers dat het gesprek tussen een agent en deze aangever over de haardracht van verdachte op 9 december 2011 plaatsvond, terwijl er ruim een maand later (en dus niet tijdens deze confrontatie) een meervoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden tussen deze aangever en de broer van verdachte.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen de verdediging aan haar ontvankelijkheidsverweer ten grondslag heeft gelegd noch op zichzelf, noch in samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De rechtbank ontvangt het openbaar ministerie dan ook in zijn vervolging en komt daarmee toe aan een (bewijs)inhoudelijke beoordeling van de zaak tegen verdachte.
Op woensdag 23 november 2011, omstreeks 20:54 uur, werd een surveillance-eenheid op de Prins Alexanderlaan te Rotterdam aangesproken door een man, die later bleek te zijn [aangever 2]. [aangever 2] verklaarde dat hij net in elkaar was geslagen en dat zijn vriend [aangever 1] ergens in Den Haag nog werd vastgehouden door drie mannen. Verbalisanten zagen dat [aangever 2] erg angstig was en dat zijn handen trilden. Hij had twee bulten op zijn voorhoofd ter hoogte van beide wenkbrauwen en een bult onder zijn rechteroog met een schram. De politie heeft foto's van het letsel gemaakt. [aangever 2] bevond zich in het gezelschap van [aangever 3]. [aangever 3] en [aangever 2] zijn vervolgens overgebracht naar het politiebureau te Rotterdam en hebben daar een verklaring afgelegd.
[aangever 2] verklaarde dat hij een botenbedrijf heeft en dat [aangever 1] klusjes voor hem doet. In juni had [aangever 1] hem in contact gebracht met [medeverdachte 2] (hierna te noemen [medeverdachte 2]). Deze deed toen zijn boot, ter waarde van € 12.500,00, in de verkoop bij [aangever 2]. De verkoop liep echter niet goed. Op 23 november 2011, omstreeks 19:00 uur, zijn [aangever 2], [aangever 1] en [aangever 3] naar de woonwagen van [medeverdachte 2] gegaan. Toen zij daar aankwamen waren er naast [medeverdachte 2] nog twee andere mannen aanwezig. Volgens [aangever 2] waren dit broers van [medeverdachte 2]. Eén van de mannen zei dat hij net een paar dagen vrij was uit de gevangenis waar hij zes jaar had gezeten. Hij liet hen een zwart leren motorhesje zien van een motorclub met een geel logo. Tijdens het daaropvolgende gesprek bleek dat [medeverdachte 2] € 30.000,00 van hen wilde hebben. Toen [aangever 1] en [aangever 2] aangaven dat ze dat wel konden regelen, maar niet die avond, werden zij in elkaar geslagen door de drie mannen. [aangever 2] werd geschopt tegen zijn voorhoofd en rechterslaap. Hij werd vastgepakt en op de grond gegooid. Hij zag dat [aangever 1] ook in elkaar werd geslagen en met een asbak op zijn mond werd geslagen. Hij hoorde dat de mannen tegen hen zeiden dat als er geen € 30.000,00 geregeld kon worden, hun knieën kapot zouden worden geschoten. [aangever 3] en [aangever 2] werden omstreeks 19:45 uur weggestuurd met de opdracht om aan geld te komen, [aangever 1] moest bij de mannen blijven.
Tijdens het opnemen van de verklaring werd er diverse malen door [aangever 1] gebeld naar [aangever 2] en [aangever 3]. Eén van de verbalisanten hoorde [aangever 3] vragen naar welk adres ze terug moesten komen met het geld. [aangever 3] verklaarde dat dat [verblijfadres medeverdachte 2] was. Ook de moeder van [aangever 1], [moeder aangever 1], nam telefonisch contact op en deelde mee dat zij met haar man onderweg was met € 30.000,00 omdat haar zoon na betaling daarvan vrijgelaten zou worden.2
Op 23 november 2011, omstreeks 23:41 uur, werd, aan de achterzijde van het Centraal Station te Den Haag, [aangever 1] aangetroffen. Hij werd meegenomen naar het politiebureau. Onderweg hoorden verbalisanten [aangever 1] zeggen dat hij heel erg was geschrokken en dat hij nog steeds trilde. [aangever 1] had overwogen een bedrag van € 40.000,00 te betalen dat zijn vriendin zou gaan regelen "om ervan af te zijn". [aangever 1] gaf aan dat hij één van de personen die hem had vastgehouden kende omdat hij een boot voor hem in de verkoop had.3
[aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] hebben later die nacht bij de politie in Den Haag aangifte gedaan.
[aangever 1] heeft op 24 november 2011 om 01:25 uur het volgende verklaard. Aangever had contact met [medeverdachte 2] over de verkoop van diens boot. [medeverdachte 2] had aangever meerdere telefoonnummers verstrekt waarop hij bereikt kon worden: [telefoon 1 medeverdachte 2], [telefoon 2 medeverdachte 2] en [telefoon 3 medeverdachte 2]. Op 23 november 2011 omstreeks 18:30 uur kwam aangever met [aangever 2] en [aangever 3] aan bij [medeverdachte 2] om te praten over de verkoop van diens boot. In de woonwagen waren nog twee personen aanwezig die zich voorstelden als "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]". Ze vertelden dat zij broers waren van [medeverdachte 2].
De langere man noemde zich "[voornaam 2]", had een Haags accent en gedroeg zich als de leider. In het begin had hij een motorjasje bij zich, een leren hemdachtig model met zwarte letters en gele randen. "[voornaam 2]" zei dat als hij de motorclub erbij moest halen, dat het dan helemaal verkeerd zou gaan. De kleinere man noemde zich "[voornaam 1]", had een tatoeage van een indianenkop op zijn arm of rug links, en droeg een crèmekleurige Armani trui. Die trui heeft hij op enig moment uitgetrokken omdat daarop bloed van hem, aangever, zat.
Binnen één minuut sloegen en schopten de twee mannen er op los. Aangever werd geraakt op zijn hoofd en mond. Hij zag dat ook [aangever 2] door beide mannen werd geschopt en geslagen. De mannen zeiden tegen hen dat zij hen dood zouden schieten en dat zij € 40.000,00 wilden hebben. Zij moesten die avond nog € 30.000,00 betalen, anders zouden ze hem omleggen. De extra € 10.000,00 was een soort rente. Aangever heeft zijn rijbewijs moeten afgeven, daar is een kopie van gemaakt. [aangever 2] moest zijn autopapieren afgeven. [aangever 3] en [aangever 2] werden weggestuurd om het geld te gaan halen. De mannen zeiden dat zij geen gekke dingen moesten doen en dat zij hen zouden volgen. Als zij gekke dingen zouden doen, dan zouden zij hem, [aangever 1], of zijn familie iets aandoen.
Aangever heeft daarna enkele malen telefonisch contact gehad met [aangever 3] en [aangever 2]. Hij moest hen van de mannen vragen waar ze waren, of het al klaar was en of ze al op de terugreis waren. De mannen liepen telkens in en uit de woonwagen, [aangever 1] moest de hele tijd binnen blijven. Hij was bang. Hoe langer het duurde, hoe meer verdachte zich ermee begon te bemoeien. Verdachte wilde dat [aangever 1] bleef, terwijl de andere mannen hem weg wilden hebben. [aangever 1] hoorde "[voornaam 2]" zeggen dat hij weg mocht omdat er anderen waren ingeschakeld. "[voornaam 2]" zei dat aangever morgen met geld kon komen en dat er anders iets met zijn familie zou gebeuren. Daarna mocht hij weg. Beide mannen liepen mee naar buiten. "[voornaam 1]" stapte in een kleine auto en reed weg. Ook zag hij de Fiat-bus van verdachte wegrijden.
[aangever 2] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:45 uur, het volgende verklaard. Hij kwam met [aangever 1] en [aangever 3] omstreeks 19:00 uur aan bij de woonwagen van [medeverdachte 2]. Binnen werden zij voorgesteld aan nog twee andere personen. [medeverdachte 2] vertelde dat het zijn broers waren. Zij stelden zich voor als "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Deze laatste naam wist aangever niet meer zeker.
"[voornaam 3]" was de grote man en de woordvoerder. Hij zei dat hij zes jaar had vastgezeten en net tien dagen vrij was. "[voornaam 3]" had een jas van een motorclub in zijn hand met iets geels en legde die op de bank. "[voornaam 1]" was de meest agressieve persoon en sloeg aangever het meest.
"[voornaam 3]" zei dat aangevers vanavond € 30.000,00 moesten betalen. Zij moesten alle drie hun telefoon op tafel leggen. "[voornaam 1]" pakte de telefoon van aangever, gooide deze op de grond en begon erop te stampen. Hierdoor is het beeldscherm kapot gegaan. Aangever wilde weg uit de woning. Er ontstond een dreigende sfeer. Aangever zag dat [aangever 1] een klap kreeg en hijzelf kreeg ook klappen. De klappen kwamen voornamelijk van "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Aangever zag dat "[voornaam 1]" een asbak tegen het hoofd van [aangever 1] sloeg bij zijn mond. Tijdens dit alles zeiden "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" tegen hen dat zij hun knieën kapot zouden schieten. Het kwam over alsof ze dat meenden. Door het slaan is aangever van zijn stoel af gevallen. Hij kon geen kant op. Hij voelde dat hij op zijn achterhoofd werd getrapt en werd geslagen. Hij heeft klappen en trappen gehad op zijn ogen, in zijn maag en tegen zijn knieën. Dit deed pijn. Hij moest weer op een stoel gaan zitten en kreeg van "[voornaam 1]" een vuistslag vol op zijn rechteroog. Na de klappen heeft aangever gezegd dat hij het geld wel kon regelen, hij was bang en wilde weg.
Aangevers mochten met zijn drieën geld gaan regelen, maar dan wilden de mannen wel hun gegevens hebben. Er werd afgesproken dat de mannen de autopapieren zouden krijgen. Aangever is met "[voornaam 3]" naar de auto gelopen, heeft de autopapieren uit het dashboardkastje gehaald en aan "[voornaam 3]" gegeven. Ze zijn gekopieerd in de woning door [medeverdachte 2]. Aangevers mochten weg van [medeverdachte 2], "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" zeiden dat ze hen zouden volgen. "[voornaam 1]" zei vervolgens: "Nee, we houden er eentje hier." Dat vonden [medeverdachte 2] en "[voornaam 3]" een goed idee. [aangever 1] is achtergebleven. De mannen zeiden dat als er aangifte zou worden gedaan of als aangevers naar de politie zouden gaan, ze hen zouden vinden. Ze zouden in een kofferbak meegaan of met een kist naar buiten worden gedragen. Aangever was bang en trillerig. Hij heeft om 19:42 uur de vader van [aangever 1] telefonisch verteld wat er aan de hand was. In de tussentijd heeft [aangever 1] vijf keer gebeld. Voordat aangever met "[voornaam 3]" naar zijn auto liep, zag hij dat "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen aan de binnenzijde met een sleutel, die in het slot zat, van het slot afhaalde. Het was een sleutel met een groen label eraan.6
[aangever 3] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:55 uur, het volgende verklaard. In de woonwagen van [medeverdachte 2] waren nog twee mannen. Ze werden voorgesteld als broers van elkaar. De ene man heette "[voornaam 1]" en de ander "[voornaam 3]" of "[voornaam 4]", zij noemt hem "[voornaam 3]". "[voornaam 3]" leek de baas te zijn. Hij was de langste van de twee mannen. Hij hield een zwart leren motorjasje met een knalgeel logo op de achterkant omhoog. "[voornaam 1]" was de meest agressieve. "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" leken op elkaar.
De mannen wilden dat [aangever 1] en [aangever 2] die avond € 30.000,00 gingen regelen. Vervolgens werden [aangever 1] en [aangever 2] in elkaar geslagen. Met name "[voornaam 3]" deed het woord en was continu aan het dreigen, hij zei dat als aangeefster er niet bij was geweest, hij allang twee keer in hun been zou hebben geschoten. "[voornaam 1]" zei niet zoveel, die was met name agressief. [medeverdachte 2] zei af en toe ook wat, maar het initiatief kwam van "[voornaam 3]". [aangever 1] wilde iets zeggen en toen pakte "[voornaam 1]" een ijzeren asbak en sloeg hem daarmee op het hoofd waardoor hij achterover van zijn stoel viel. "[voornaam 3]" en [medeverdachte 2] sloegen [aangever 1] en "[voornaam 1]" sloeg [aangever 2] met gebalde vuisten in zijn gezicht. [aangever 2] zei dat hij wel mensen kon bellen voor het geld, maar dat mocht niet. Zijn telefoon werd op de grond gegooid en "[voornaam 1]" trapte erop. Er werden kopieën gemaakt van de legitimaties van [aangever 1] en [aangever 2] en de mannen dreigden dat ze alles van hen wisten. Als zij aangifte zouden doen of de politie zouden inlichten, zouden ze hen wel opzoeken. De mannen liepen ook naar buiten om het kenteken van de auto van aangevers te noteren. Aangevers mochten niet met zijn drieën weg om het geld te regelen. Uiteindelijk is [aangever 1] achtergebleven. Aangeefster en [aangever 2] zijn weggegaan. In de auto zaten zij beiden te trillen. Ze wilden [aangever 1] eigenlijk niet achter laten want ze waren er van overtuigd dat [aangever 1] zou worden vermoord.
Naar aanleiding van de verklaringen die de aangevers hebben afgelegd, is de politie een onderzoek gestart.
Op 23 november 2011 heeft de politie vanaf 22:00 uur het woonwagenkamp aan [adres woonwagenkamp] geobserveerd. Daarbij werd gezien dat om 23:29 uur een man - naar later bleek aangever [aangever 1] - het kamp verliet en om 23:38 uur op [straatnaam] een taxi aanhield. Ook werd gezien dat een donkergrijze Fiat Scudo, kenteken [kenteken Fiat], om 23:36 het woonwagenkamp afreed. Om 04:00 uur (de rechtbank begrijpt: 24 november 2011) werd de observatie beëindigd.8
Bij doorzoeking van het adres [GBA adres medeverdachte 2], het GBA-adres van [medeverdachte 2], de woonwagen van [persoon 1], werd op donderdag 24 november 2011 in de tuin, onder een groene kliko, een zwart mouwloos motorvest met op de rugzijde een gele applicatie met het opschrift 'Trailer Trash' en op de voorzijde twee gele applicaties met de tekst 'Satudarah MC' en 'Travellers' aangetroffen en in beslag genomen.9
Bij doorzoeking van het adres [verblijfadres medeverdachte 2], het feitelijk verblijfadres van [medeverdachte 2], de woonwagen van zijn (voormalige) partner, werden op donderdag 24 november 2011 onder meer een A4-papier met daarop een kopie van het rijbewijs van [aangever 1] en de autopapieren van [aangever 2], een zwarte iPhone van Apple, voorzien van een sim-kaart met het mobiele nummer [telefoon 1 medeverdachte 2] en een kennisdocument over en een consumptiekaart van Satudarah aangetroffen en in beslag genomen.10
Op donderdag 24 november 2011 werd om 22:30 uur een zwarte Fiat Scudo, die zich aan de voorzijde van de woning aan [verblijfadres medeverdachte 2] bevond, in beslag genomen, dit in verband met de verklaring van [aangever 1] dat hij [medeverdachte 2] in zijn Fiat-bus zag wegrijden nadat hij was vrijgelaten. In de Fiat-bus werden onder meer aangetroffen een zwartleren giletje voorzien van gele emblemen met de tekst 'Satudarah MC', een witte trui van het merk Armani met op de mouwen en voorzijde op bloed gelijkende spetters en een sleutelbos met diverse sleutels, waarvan één met een groen hoesje.11
Telefoonnummers en tapgesprekken
De volgens aangever [aangever 1] aan [medeverdachte 2] toebehorende telefoonnummers zijn door de politie afgeluisterd.12 Verder heeft de politie op 24 november 2011 speciaal voor dit onderzoek het nummer [telefoon politie] aangeschaft om aangever [aangever 2] contact met [medeverdachte 2] te laten opnemen. Ook dit nummer is afgeluisterd. [aangever 2] heeft tweemaal contact gehad met [medeverdachte 2] op diens nummer [telefoon 1 medeverdachte 2].13 Nadat [medeverdachte 2] met [aangever 2] had gesproken is vanaf het nummer [telefoon 1 medeverdachte 2] naar een onbekende met het nummer [telefoon 1 medeverdachte 1] gebeld.14 Het gesprek gaat over een briefje dat de vorige dag gekopieerd was en over iets wat deze onbekende onder de vuilnisbakken bij ene [persoon 1] zou hebben laten weghalen. Vervolgens heeft de politie een onderzoek ingesteld naar het telefoonnummer [telefoon 1 medeverdachte 1]. Op 21 november 2011 - dat wil zeggen: twee dagen voor het incident in de woonwagen van [medeverdachte 2] - heeft [slachtoffer mishandeling] zich bij de politie gemeld omdat hij eerder die dag bedreigd en mishandeld zou zijn door de broers [medeverdachte 1 en [verdachte].15 [slachtoffer mishandeling] verklaarde dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van het nummer [telefoon 1 medeverdachte 1].
Verdachte maakte ten tijde van belang gebruik van het telefoonnummer [telefoon 1 verdachte], zo is gebleken uit CIOT-informatie op zijn adres [adres verdachte],16 en zo heeft verdachte ter zitting bevestigd.17
Met betrekking tot telefonische contacten tussen verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1], is het volgende gebleken. Verdachte, gebruikmakend van telefoonnummer [telefoon 1 verdachte], en [medeverdachte 1], gebruikmakend van telefoonnummer [telefoon 1 medeverdachte 1] hebben op 23 november 2011 tussen 17:00 uur en 23:59 uur over en weer een aantal contacten gehad, te weten om 19:35 uur, om 19:36 uur, om 23:25 uur, om 23:27 uur en om 23:29 uur.18 Om 20:23, 23:34 uur, 23:35 uur, 23:45 uur (2x) en 23:46 uur is er telefonisch (sms) contact geweest tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].19
Op 9 december 2011, de dag dat verdachte werd aangehouden, vond een telefoongesprek plaats tussen een onbekende en het nummer [telefoon echtgenote verdachte] van [echtgenote verdachte], de echtgenote van verdachte waarbij het volgende werd beluisterd. [echtgenote verdachte]: "Ja luister, hij is weg he." NN-man: "Ja ik weet het, gooi je telefoonnummers weg. Ik bel je later." [echtgenote verdachte]: "Ja gooi alles weg, ok."20
De politie heeft de witte trui van het merk Armani - die werd aangetroffen in de Fiat Scudo van [medeverdachte 2] - voorzien van het SIN-kenmerk AAED2372 NL en vervolgens aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (het NFI) voor nader onderzoek.21
Door het NFI is onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-profielen. Op 30 december 2011 is daarvan door [deskundige NFI] een rapport opgesteld waarin het volgende is weergegeven. Het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering AAED2372#01 en #02 van de trui is op 28 december 2011 in de Nederlandse DNA-databank opgenomen en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van [aangever 1]; dit betekent dat het bloed in de twee bemonsteringen (genomen van voor- én achterzijde van trui) van [aangever 1] afkomstig kan zijn, de berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. De binnenzijde van de kraag en de rechtermanchet van de trui zijn bemonsterd op contactsporen. Deze bemonsteringen zijn als AAED2372#03 (binnenzijde kraag) en AAED2372#04 (binnenzijde rechtermanchet) veiliggesteld voor onderzoek. Het celmateriaal in deze contactsporen kan van verdachte afkomstig zijn, waar de berekende frequentie kleiner dan één op één miljard is. Dit betekent tevens dat het celmateriaal niet afkomstig is van de andere persoon van wie in deze zaak DNA-profielen zijn vergeleken, medeverdachte [medeverdachte 1].22
Door het NFI is vervolgens aanvullend onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-materiaal, waarvan op 20 juli 2012 door [deskundige NFI] een rapport is opgesteld. Van het DNA in de bemonsteringen AAED2372#03 (binnenzijde kraag) en AAED2372#04 (binnenzijde rechtermanchet) zijn DNA-mengprofielen verkregen, waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen. Uit deze DNA-mengprofielen zijn DNA-hoofdprofielen afgeleid van prominent aanwezig celmateriaal van een man. Deze afgeleide DNA-hoofdprofielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat het prominent aanwezige celmateriaal in de genoemde bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte, met de in het eerdere rapport al genoemde frequentie. In de DNA-mengprofielen zijn reproduceerbare DNA-nevenkenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van celmateriaal van minimaal één andere persoon. De DNA-profielen van medeverdachte [medeverdachte 1] en aangever [aangever 1] matchen hiermee niet. Dit betekent dat er op basis van het DNA-onderzoek geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van medeverdachte [medeverdachte 1] of aangever [aangever 1] in deze bemonsteringen.23
Op 9 december 2011 is verdachte aangehouden.24 Op 12 december 2011 bij verhoor ter gelegenheid van de inbewaringstelling heeft verdachte verklaard te hebben gelezen over een persoon met een indianenhoofd als tatoeage en daarbij meegedeeld dat hij een tatoeage op zijn linkerbovenarm heeft van een tulband, het is een dromenvanger, zonder hoofd, maar met twee veren.25 Verdachte is ter zitting daarnaast geconfronteerd met zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij op 11 november 2011 na detentie op vrije voeten is gesteld.26
[vader aangever 1], de vader van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 verklaard dat hij op 23 november 2011, rond 20:15 uur, een paniekerig telefoontje kreeg van de partner van zijn zoon ([aangever 3]) en van aangever [aangever 2], inhoudende dat aangever [aangever 1] vastgehouden werd, dat [aangever 2] en [aangever 3] waren losgelaten om geld te verzamelen, nu € 10.000,00 en later meer en dat ze doodgeschoten zouden worden. [vader aangever 1] heeft verklaard dat hij met zijn echtgenote richting Rotterdam is gaan rijden met een bedrag van € 10.000,00.27 [moeder aangever 1], de moeder van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 eveneens verklaard over het telefoontje van [aangever 2] en de daarop volgende reis en het geld.28
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zal worden bewezen verklaard dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
1. Er is twijfel over de namen van de onbekende mannen "[voornaam 3]", "[voornaam 4]" of "[voornaam 2]". De omschrijvingen van zijn persoon passen niet bij verdachte of zijn niet specifiek genoeg. De door de aangevers gegeven signalementen zijn bovendien innerlijk tegenstrijdig. De fotoconfrontatie van [aangever 3] van 28 november 2011 dient te worden uitgesloten van het bewijs nu deze (1) onrechtmatig is omdat zij is gehouden in strijd met de geldende bepalingen, althans (2) het resultaat daarvan zodanig onbetrouwbaar is dat het geen althans onvoldoende bewijswaarde heeft.
2. De aangevers verklaren op diverse punten tegenstrijdig en hun verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar.
3. Uit de tap van 24 november 2011 blijkt niet dat verdachte ten tijde van het feit aanwezig is geweest.
4. Het is onwaarschijnlijk dat de inhoud van het telefoontje en sms-bericht van december 2011, dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1], iets met het ten laste gelegde feit te maken heeft.
5. Het is onwaarschijnlijk dat verdachte en zijn broer met elkaar zouden bellen terwijl zij zich in dezelfde ruimte zouden bevinden.
6. Bij de observatie wordt verdachte niet gezien, terwijl hij volgens de aangifte wel op het woonwagenkamp aanwezig zou moeten zijn.
7. De betrokkenheid van verdachte wordt niet vastgesteld door objectieve bewijsmiddelen zoals sporenonderzoek. Het DNA-spoor op de Armani-trui levert geen redengevend bewijs dat verdachte de trui op 23 november 2011 als dader van mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2] heeft gedragen. Het is mogelijk dat het aan [aangever 1] toegeschreven bloed op de trui is geraakt terwijl deze trui niet werd gedragen door de dader.
8. Uit de zendmastgegevens kan de betrokkenheid van verdachte niet worden afgeleid.
9. Getuige [persoon 1] en verdachte [medeverdachte 2] verklaren dat verdachte niet aanwezig was in de woning.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] op 23 november 2011 met medeverdachte [medeverdachte 2] en twee andere mannen een ontmoeting hebben gehad voor het oplossen van een conflict tussen [medeverdachte 2] en aangevers over de verkoop van een boot. De rechtbank staat voor de vraag of verdachte bij die ontmoeting één van de andere twee mannen was die, al dan niet tezamen met zijn medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en/of aan wederrechtelijke vrijheidsberoving met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen (gijzeling).
Verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris ontkend aanwezig te zijn geweest bij de ontmoeting op [verblijfadres medeverdachte 2] op 23 november 2011. Bij de politie heeft verdachte ofwel geweigerd zich voor verhoor te laten lichten ofwel zich op zijn zwijgrecht beroepen. Pas ter terechtzitting heeft verdachte - geconfronteerd met onder meer de uitkomsten van het DNA-onderzoek - zijn relatieve stilzwijgen verbroken en gezegd dat zijn contactsporen in een ver verleden op de Armani-trui terecht moeten zijn gekomen. Kennelijk heeft zijn echtgenote de trui daarna ongewassen aan een familielid cadeau gedaan. Hoe de bloedsporen op de trui zijn gekomen weet verdachte niet: dit kan ofwel zijn gebeurd omdat een ander de trui op de dag van het delict heeft gedragen, ofwel omdat het bloed van één van de aangevers op de trui is gedruppeld of op een andere manier per ongeluk op de trui terecht is gekomen.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven voor het voor hem belastende DNA-bewijs, acht de rechtbank - mede gezien het moment waarop deze verklaring is afgelegd, namelijk nadat verdachte uitgebreid in de gelegenheid was geweest de be- en ontlastende informatie uit het dossier op zich in te laten werken en daar als het ware een verhaal 'omheen te smeden' - niet aannemelijk. Dat, zoals verdachte heeft gesuggereerd, de trui op de pleegdatum door een ander werd gedragen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu het DNA-hoofdprofiel op de trui matcht met dat van verdachte. Dat - zoals verdachte ook heeft gesuggereerd - het bloed van [aangever 1] op de trui is gedruppeld, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk, omdat in dit scenario niet (goed) wordt verklaard hoe het kan dat het bloed van [aangever 1] verspreid over de voor én achterzijde van de trui is aangetroffen. Dit betekent dat er slechts één reële optie overblijft, namelijk dat verdachte donor is van het hoofdprofiel aan de binnenzijde van de Armani-trui en dat hij de Armani-trui tijdens de (bloedige) confrontatie met aangever [aangever 1] heeft gedragen.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is dit niet het enige bewijsmiddel waaruit het daderschap van verdachte kan worden afgeleid. Aangever [aangever 1] heeft over één van de daders, de man die hij "[voornaam 1]" noemt en die was gekleed in de witte Armani-trui, immers verklaard dat deze "[voornaam 1]" een tatoeage had van een indianenhoofd op zijn arm of rug links. Ook hierin is een 'match' met verdachte gelegen. Want de door verdachte bij de rechter-commissaris getoonde tatoeage mag dan geen (indianen)hoofd voorstellen, de tatoeage bevat wél een tulband, een dromenvanger en twee veren; figuren die - zeker indien onder stress en in één oogopslag waargenomen - zeer wel kunnen worden gehouden voor de afbeelding van een indiaan. De tatoeage bevond zich bovendien op de plek die ook aangever beschrijft: de linkerbovenarm.
Daar komt bij, dat aangever [aangever 2] tegenover de politie heeft verklaard dat één van de daders had meegedeeld dat hij tien dagen eerder was vrijgekomen uit detentie-een nadere aanwijzing voor het daderschap van verdachte, van wie immers vaststaat dat hij op 11 november 2011, twaalf dagen voor de ten laste gelegde gebeurtenissen, op vrije voeten is gesteld.
Het bewijs voor het daderschap van verdachte vindt de rechtbank tot slot in de fotoconfrontatie die op 28 november 2011 tussen [aangever 3] en verdachte heeft plaatsgevonden en waarbij [aangever 3] verdachte voor 100% heeft herkend als één van de daders, namelijk de persoon die zij "[voornaam 3]" noemt in haar verklaring. De rechtbank acht deze verklaring - met de kanttekeningen die bij dergelijke confrontaties kunnen worden geplaatst en waarover de rechtbank bij de bespreking van het ontvankelijkheidsverweer al het nodige heeft overwogen - bruikbaar voor het bewijs. Het bewijs van het daderschap van verdachte rust immers slechts in beperkte mate op dit bewijsmiddel, terwijl - zeker met het aanvullende proces-verbaal dat de politie over de confrontatie heeft opgemaakt - niet is gebleken dat deze confrontatie in strijd met de regels zou hebben plaatsgevonden. Dat aangevers de namen en uiterlijke omschrijvingen van de daders kennelijk op sommige punten door elkaar halen kan mogelijk worden verklaard door de stressvolle situatie waaronder zij hun waarnemingen deden en doet naar het oordeel van de rechtbank op het punt van de fotoconfrontatie (maar ook anderszins) niet af aan de betrouwbaarheid en consistentie van (de hoofdlijnen van) de verklaringen die zij over de gebeurtenissen van 23 november 2011 hebben afgelegd.
De rechtbank overweegt tot slot nog dat uit het feit dat verdachte op de avond van het incident telefooncontacten heeft gehad met zijn broer (tevens medeverdachte) [medeverdachte 1], niet kan worden afgeleid dat verdachte op de bewuste avond niet met zijn broer (en [medeverdachte 2]) in de woonwagen van [medeverdachte 2] kan zijn geweest. Immers, uit de historische verkeersgegevens van de betreffende telefoons blijkt niet meer of anders dan dat op 23 november 2011 in ieder geval tussen 19:36 uur en 23:25 uur geen sms- of telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoons van verdachte en diens broer. Gezien de tijdlijn die de aangevers schetsen - zij zouden rond 19:00 uur in de woonwagen zijn aangekomen en de laatste aangever ([aangever 1]) heeft de woonwagen van [medeverdachte 2] rond 23:29 uur verlaten - kan het heel wel zijn dat verdachte en zijn broer die avond tussen de genoemde tijdstippen in elkaars aanwezigheid zijn geweest, waardoor de noodzaak tot het onderhouden van telefooncontact ontbrak.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte één van de twee andere mannen was die zich samen met [medeverdachte 2] hebben schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en gijzeling.
Nadere overweging ten aanzien van feit 1
Uit de verklaringen van de aangevers omtrent de gebeurtenissen op 23 november 2011 in samenhang met de door de politie omschreven toestand waarin [aangever 2] en [aangever 3] werden aangetroffen die avond leidt de rechtbank af dat in ieder geval op [aangever 2] kort daarvoor geweld was toegepast. Immers, zo beschrijft de politie, was bij [aangever 2] letsel te zien bij beide wenkbrauwen en onder zijn rechteroog, leek hij erg angstig en trilden zijn handen. [aangever 2] en [aangever 3] spraken rond 20:54 uur de politie in Rotterdam aan en hebben direct hun verhaal gedaan. Daarbij is niet gebleken van onderlinge afstemming om welke reden dan ook. Intussen werd diverse malen door [aangever 1] en zijn moeder met [aangever 2] en [aangever 3] gebeld. Eén van de verbalisanten heeft daarbij ook horen vragen naar het adres waar het geld zou moeten worden afgeleverd. [aangever 1] werd vervolgens rond 23:41 uur bij het station in Den Haag aangetroffen. Dat [aangever 1] met de andere aangevers een verhaal zou hebben kunnen afstemmen is - nog daargelaten dat niet duidelijk is wat diens belang daarbij zou kunnen zijn - niet gebleken. Op dat punt is van belang de verklaring van zijn moeder dat [aangever 1] graag eerst met zijn ouders en zijn vrienden wilde spreken alvorens aangifte te doen, maar dat niet werd toegelaten door de politie.29 De aangiften zijn gedaan op 24 november 2011 om 01:25 uur op het bureau Hoefkade door [aangever 1], om 01:45 uur op het bureau Leidschendam door [aangever 2] en om 01:55 op het bureau Leidschendam door [aangever 3].
Uit de aangiften - die niet alleen geloofwaardig en consistent zijn in de zin dat zij 'matchen' met het hiervoor omschreven (technisch) bewijs, maar die daarnaast ook onderling op belangrijke punten overeenkomen - kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden geconcludeerd. Zowel [aangever 1] als [aangever 2] als [aangever 3] heeft verklaard dat bij aankomst in de woonwagen van verdachte er nog twee andere mannen aanwezig waren. Deze mannen werden voorgesteld als broers, "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]" of "[voornaam 3]". Er werd al snel gestompt en geschopt en er werd gedreigd met doodschieten dan wel knieën kapotschieten, als er niet € 30.000,00 betaald zou worden voor de boot. [aangever 1] en [aangever 2] zijn beiden door beide mannen geslagen en geschopt. [aangever 3] heeft verklaard dat het initiatief van "[voornaam 3]" uitging en dat verdachte meedeed.
Ondersteuning voor de door aangevers geschetste dreigende situatie ziet de rechtbank in het tonen van het Satudarah motorjasje - een dergelijk jasje is in de Fiat bus van [medeverdachte 2] gevonden - en de dreiging 'hen' (de rechtbank begrijpt: leden van die motorclub) erbij te halen, het kopiëren van het rijbewijs van [aangever 1], het opeisen en kopiëren van de autopapieren van [aangever 2], de mededeling van "[voornaam 3]" dat hij juist tien dagen eerder uit detentie was gekomen na een lange gevangenisstraf, de dreiging dat de familie iets zou worden aangedaan en het kapot trappen van de telefoon van [aangever 2].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Nadere overweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling van een situatie van wederrechtelijke vrijheidsberoving gelet moet worden op de concrete omstandigheden van het geval. In casu geldt daarvoor het volgende.
Uit de verschillende aangiften leidt de rechtbank af dat op enig moment sprake is geweest van geld halen door de drie aangevers, maar dat door één van de verdachten werd geopperd "er eentje vast te houden". Dit voorstel werd gevolgd, [aangever 2] en [aangever 3] werden weggestuurd om geld te gaan halen, en [aangever 1] moest achterblijven tot dat geregeld zou zijn. Aan [aangever 2] en [aangever 3] werden daarbij bedreigingen meegegeven, in de zin dat verdachte en zijn medeverdachten "alles van hen wisten, hen zouden weten te vinden en hun familie iets zou worden aangedaan". Het rijbewijs en de autopapieren werden gekopieerd. Uit het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond is voorts gebleken van de telefonische contacten tussen enerzijds [aangever 2] en [aangever 3] en anderzijds [aangever 1]. [aangever 2] heeft verklaard dat, toen hij samen met "[voornaam 3]" de autopapieren uit de auto ging halen, "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen van het slot haalde met sleutels met een groen label. Sleutels met een dergelijk label of hoesje zijn bij de doorzoeking van de Fiat-bus van [medeverdachte 2] ook aangetroffen. In dit (ogenschijnlijke) detail ziet de rechtbank ondersteuning voor de verklaringen van aangevers dat de deur op slot, althans dicht was, gedurende de ontmoeting. [aangever 1] werd, nadat [aangever 2] en [aangever 3] waren vertrokken, bedreigd met de mededeling dat, als dezen "gekke dingen" zouden doen, hem en zijn familie iets zou overkomen.
Ondersteuning voor de aangiften wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien gevonden in de verklaringen van de ouders van [aangever 1] dat zij zijn afgereisd met een groot geldbedrag om te zorgen dat hun zoon zou worden vrijgelaten. Niet valt in te zien dat zij dat zouden ondernemen louter en alleen om een conflict over de verkoop van een boot te helpen oplossen. De geschetste omstandigheden, in het licht van de eerdere toegepaste geweldshandelingen en bedreigingen, en gelet op de locatie waar de ontmoeting zich afspeelde, brengen in onderling verband en samenhang bezien, met zich dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever 1], gericht op het dwingen van [aangever 2] en [aangever 3] om verdachte en zijn medeverdachten een groot geldbedrag te bezorgen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. primair
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met zijn mededaders,
* meermalen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gestompt/geslagen en geschopt/getrapt en
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gezegd dat zij, verdachten, de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dood zouden schieten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, met het oogmerk [aangever 2] en [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededaders die [aangever 1] in een woning tegen zijn wil vastgehouden.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, zal worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Een op het oog alledaagse zakenafspraak is eind november 2011 volledig uit de hand gelopen. Eén van de mededaders van verdachte heeft twee mannen aan wie hij opdracht had gegeven zijn boot te verkopen, uitgenodigd om in zijn woonwagen over deze opdracht te komen spreken. In het gezelschap van de vriendin van één van hen, zijn deze twee mannen naar de woonwagen van de mededader gegaan, alwaar ook verdachte en diens broer aanwezig waren. De bijeenkomst ontaardde al snel in een ruzie, waarbij verdachte en zijn twee mededaders hebben geprobeerd de drie aangevers door bedreigingen te bewegen tot de afgifte van enkele tienduizenden euro's. Ook hebben zij - in een poging hun woorden kracht bij te zetten - diverse rake klappen en schoppen uitgedeeld. Eén van de aangevers is daarnaast met een asbak op het hoofd geslagen. Ook is geprobeerd de aangevers te intimideren door onder meer een hesje van een motorclub te laten zien, door te schermen met het feit dat één van de mannen net een lange gevangenisstraf had uitgezeten en door kopieën te maken van de autopapieren en het rijbewijs van de twee mannelijke aangevers-dit laatste kennelijk met de bedoeling om de aangevers het gevoel te geven dat zij te allen tijde getraceerd zouden kunnen worden.
Bij bedreigingen, gewelddadigheden en intimidaties is het echter niet gebleven: één van de mannelijke aangevers is door verdachte en zijn mededaders van zijn vrijheid beroofd, terwijl de andere twee aangevers met de auto werden weggestuurd om het geëiste geld te gaan regelen. Deze twee aangevers hebben ruim een uur rondgereden - al die tijd in onzekerheid verkerend over het lot van hun (zaken)partner - voordat zij voldoende moed hadden verzameld om de politie in te schakelen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op deze bedreigende, intimiderende en gewelddadige wijze heeft geprobeerd een (gestelde) schuld te innen en dat hij aldus 'het recht in eigen hand heeft genomen'. Dat verdachte en zijn mededaders met hun handelen op grove wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de drie aangevers, behoeft gezien het hiervoor overwogene geen verder betoog en blijkt genoegzaam uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen. In die verklaringen beschrijven de aangevers, elk op hun eigen wijze, dat en hoe zij als gevolg van de gebeurtenissen het vertrouwen in anderen zijn kwijtgeraakt en moeite hebben met het hervatten van hun dagelijkse bezigheden. Dit laatste geldt - naar de rechtbank aanneemt - in het bijzonder voor de twee mannelijke aangevers, die hun brood verdien(d)en in de botenwereld en die ook in de toekomst beroepshalve (huis)bezoeken zullen moeten afleggen aan klanten. Voor één van de aangevers heeft het gebeurde bovendien ook aanwijsbare psychische gevolgen gehad, die hij probeert te bestrijden met therapie.
Als het gaat om de persoon van verdachte, is allereerst zijn strafblad, gedateerd 12 december 2011, van belang. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte van 2003 tot 2009 gedetineerd heeft gezeten wegens betrokkenheid bij een levensdelict. Nagenoeg aansluitend aan de executie van deze straf heeft verdachte in 2010 acht maanden en in 2011 tien maanden gedetineerd gezeten - beide keren wegens vuurwapenbezit - waarna hij enkele dagen na zijn vrijlating (en hangende de proeftijd) in laatstgenoemde zaak, in de onderhavige zaak als verdachte in beeld kwam.
De reclassering heeft op 6 maart 2012 over verdachte een advies uitgebracht. Uit dit advies volgt dat verdachte een getroebleerde jeugd heeft gekend, die werd gekenmerkt door mishandelingen, middelenmisbruik en een gebrekkige schoolgang. Verdachte wordt sinds enige tijd behandeld voor PTSS en angst- en paniekaanvallen, aandoeningen die mogelijk verband houden met de al genoemde langdurige detentie. Deze problematiek belast en beschadigt niet alleen verdachte zelf, maar ook zijn echtgenote en dochters. Op basis van het criminele verleden van verdachte schat de reclassering de kans op herhaling van (gewelddadige) strafbare feiten in als hooggemiddeld. Zij adviseert de rechtbank dan ook aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank over de straftoemeting als volgt. Op grond van de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur zonder meer op zijn plaats. Een dergelijke gevangenisstraf vindt bovendien rechtvaardiging in het strafblad van verdachte, waaruit het beeld naar voren komt van een man die er maar niet in slaagt op het rechte pad te blijven. Een man bovendien tegen wiens agressie de samenleving langdurige bescherming verdient.
Gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd (in het bijzonder: het relatief beperkte lichamelijke letsel dat is toegebracht), de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank evenwel met de verdediging van oordeel dat in dit geval een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend is.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden in dit geval passend is.
8. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.742,36 bestaande uit een bedrag van € 242,36 in verband met materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.314,67, bestaande uit een bedrag van € 1.814,67 in verband met materiële schade en een bedrag van €1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,00 in verband met immateriële schade.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke en volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1], een bedrag van € 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2] en een bedrag van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - gelet op haar verzoek om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten - op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet kunnen worden toegewezen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.742,36.
Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 242,36, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 13 april 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (wettelijk eigen risico in verband met een consult bij een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754249-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van
€ 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.314,67. Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 1.814,67, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 20 september 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (het bezoek per auto aan een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754249-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 3]
De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu door of namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754249-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
9. De vordering tenuitvoerlegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 10 maart 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 27 juni 2012 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 10 maart 2011, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en de op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen
14g, 24c, 36f, 45, 47, 57, 282a, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gijzeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 1], een bedrag van € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 en 09/754249-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 2], een bedrag van € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 43 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 en 09/754249-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 3], een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 en 09/754249-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2011, gewezen onder parketnummer 09/758882-10, te weten
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mrs. E.C.M. Bouman en J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2013.
Mr. Bouman en mr. Van Rhijn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van het onderzoek 15 B13 11-330 "Distelvlinder", van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
2 Proces-verbaal, regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, 0/OPV/AH, p. 1-3 met als bijlagen foto's van het letsel van [aangever 2], p. 11-15
3 Proces-verbaal van bevindingen 0/OPV/AH, p. 20-21
4 Proces-verbaal verhoor aangever ([aangever 1]) 0/OPV/A, p. 2-6
5 Proces-verbaal van verhoor aangever ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 11-16
6 Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 20
7 Proces-verbaal verbaal van verhoor aangever ([aangever 3]), 0/OPV/A, p. 22-27
8 Proces-verbaal van relaas, V/[medeverdachte 2]/MPV, p. 1-2
9 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, 0/BD, p. 4-5
10 Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, 0/BD, p. 4-13 en p. 31-42
11 Proces-verbaal bevindingen doorzoeking voertuig [kenteken Fiat], 0/BD, p. 8
12 Proces-verbaal van aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie, V/[medeverdachte 2]/MPV, p. 9
13 Geschrift, te weten een tapverslag, 0/OPV/T, p. 1-12
14 Geschrift, te weten een tapverslag, 0/OPV/T, p. 13
15 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 163
16 Proces-verbaal van bevindingen 0/OPV/AH, p. 71
17 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 december 2012
18 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 73, 78
19 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 71, 74, 79
20 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH p. 88 en 90
21 Proces-verbaal 0/OPV/FO p. 2, 3
22 Geschrift, te weten 'Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gijzeling en mishandeling gepleegd in Den Haag op 23 november 2011', opgemaakt door [deskundige NFI], verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 30 december 2011, 0/OPV/FO p. 14-22
23 Geschrift, te weten 'DNA-onderzoek naar aanleiding van een gijzeling en mishandeling gepleegd in Den Haag op 23 november 2011', opgemaakt door [deskundige NFI], verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 20 juli 2012 (losse bijlage in het dossier)
24 Proces-verbaal aanhouding V/BH [verdachte], p. 3
25 Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling door de rechter-commissaris, paragraaf 2
26 Proces-verbaal van terechtzitting, 18 en 19 december 2012
27 Proces-verbaal verhoor getuige ([vader aangever 1]), 0/OPV/G, p. 6-11
28 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/G, p. 2-5
29 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/G, p. 3