Parketnummers: 09/754249-11 en 09/662688-10 (TUL)
Datum uitspraak: 10 januari 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 1972 te [geboorteplaats verdachte],
adres: [GBA adres verdachte],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2012, 31 mei 2012, 9 augustus 2012, 31 oktober 2012, 18 december 2012, 19 december 2012 en 27 december 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. A. Sennef, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 augustus 2012 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro, in ieder geval 30.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
* (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] te stompen/slaan en te schoppen/trappen en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te zeggen, dat zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd: dat hij/zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 1] en/of [aangever 2], althans een of meer perso(o)n(en), (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij in of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden, met het oogmerk één of meer anderen, te weten en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 40.000 euro, althans een geldbedrag van 30.000 euro
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes mededader(s), althans alleen,
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] (meermalen) (met een zware asbak) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen met (gebalde) vuisten en/of een (zware) asbak en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] in een woning en/of (afgesloten) ruimte tegen zijn/haar/hun wil vastgehouden en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] (dreigend) gezegd dat indien hij, verdachte en/of zijn mededader(s), het geld niet zou krijgen, hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of diens/hun familie wat zou(den) aandoen, althans woorden van gelijke aard en strekking en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] gezegd, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke aard en strekking.
Op woensdag 23 november 2011, omstreeks 20:54 uur, werd een surveillance-eenheid op de Prins Alexanderlaan te Rotterdam aangesproken door een man, die later bleek te zijn [aangever 2]. [aangever 2] verklaarde dat hij net in elkaar was geslagen en dat zijn vriend [aangever 1] ergens in Den Haag nog werd vastgehouden door drie mannen. Verbalisanten zagen dat [aangever 2] erg angstig was en dat zijn handen trilden. Hij had twee bulten op zijn voorhoofd ter hoogte van beide wenkbrauwen en een bult onder zijn rechteroog met een schram. De politie heeft foto's van het letsel gemaakt. [aangever 2] bevond zich in het gezelschap van [aangever 3]. [aangever 3] en [aangever 2] zijn vervolgens overgebracht naar het politiebureau te Rotterdam en hebben daar een verklaring afgelegd.
[aangever 2] verklaarde dat hij een botenbedrijf heeft en dat [aangever 1] klusjes voor hem doet. In juni had [aangever 1] hem in contact gebracht met verdachte. Deze deed toen zijn boot, ter waarde van € 12.500,00, in de verkoop bij [aangever 2]. De verkoop liep echter niet goed. Op 23 november 2011 omstreeks 19:00 uur zijn [aangever 2], [aangever 1] en [aangever 3] naar de woonwagen van verdachte gegaan. Toen zij daar aankwamen waren er naast verdachte nog twee andere mannen aanwezig. Volgens [aangever 2] waren dit broers van verdachte. Eén van de mannen zei dat hij net een paar dagen vrij was uit de gevangenis waar hij zes jaar had gezeten. Hij liet hen een zwart leren motorhesje zien van een motorclub met een geel logo. Tijdens het daaropvolgende gesprek bleek dat verdachte € 30.000,00 van hen wilde hebben. Toen [aangever 1] en [aangever 2] aangaven dat ze dat wel konden regelen, maar niet die avond, werden zij in elkaar geslagen door de drie mannen. [aangever 2] werd geschopt tegen zijn voorhoofd en rechterslaap. Hij werd vastgepakt en op de grond gegooid. Hij zag dat [aangever 1] ook in elkaar werd geslagen en met een asbak op zijn mond werd geslagen. Hij hoorde dat de mannen tegen hen zeiden dat als er geen € 30.000,00 geregeld kon worden, hun knieën kapot zouden worden geschoten. [aangever 3] en [aangever 2] werden omstreeks 19:45 uur weggestuurd met de opdracht om aan geld te komen, [aangever 1] moest bij de mannen blijven.
Tijdens het opnemen van de verklaring werd er diverse malen door [aangever 1] gebeld naar [aangever 2] en [aangever 3]. Eén van de verbalisanten hoorde [aangever 3] vragen naar welk adres ze terug moesten komen met het geld. [aangever 3] herhaalde vervolgens dat het ging om [verblijfadres verdachte]. Ook de moeder van [aangever 1], [moeder aangever 1], nam telefonisch contact op en deelde mee dat zij met haar man onderweg was met € 30.000,00 omdat haar zoon na betaling daarvan vrijgelaten zou worden.2
Op 23 november 2011 omstreeks 23:41 uur werd, aan de achterzijde van het Centraal Station te Den Haag, [aangever 1] aangetroffen. Hij werd meegenomen naar het politiebureau. Onderweg hoorden verbalisanten [aangever 1] zeggen dat hij heel erg was geschrokken en dat hij nog steeds trilde. [aangever 1] had overwogen een bedrag van € 40.000,00 te betalen dat zijn vriendin zou gaan regelen "om ervan af te zijn". [aangever 1] gaf aan dat hij één van de personen die hem had vastgehouden kende omdat hij een boot voor hem in de verkoop had.3
[aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] hebben later die nacht bij de politie in Den Haag aangifte gedaan.
[aangever 1] heeft op 24 november 2011 om 01:25 uur, het volgende verklaard. Aangever had contact met verdachte over de verkoop van diens boot. Verdachte had hem meerdere telefoonnummers verstrekt waarop hij bereikt kon worden: [telefoon 1 verdachte], [telefoon 2 verdachte] en [telefoon 3 verdachte]. Op 23 november 2011 omstreeks 18:30 uur kwam aangever met [aangever 2] en [aangever 3] aan bij verdachte om te praten over de verkoop van diens boot. In de woonwagen van verdachte waren nog twee personen aanwezig die zich voorstelden als "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]". Ze vertelden dat zij broers waren van verdachte.
De langere man noemde zich "[voornaam 2]". Hij gedroeg zich als de leider. In het begin had hij een motorjasje bij zich, een leren hemdachtig model met zwarte letters en gele randen. "[voornaam 2]" zei dat als hij hen (de rechtbank begrijpt: de leden van de motorclub) erbij moest halen dat het dan helemaal verkeerd zou gaan. De kleinere man noemde zich "[voornaam 1]". Hij droeg een crèmekleurige Armani trui. Die trui heeft hij op enig moment uitgetrokken omdat daarop bloed van aangever zat.
Binnen één minuut sloegen en schopten de twee mannen er op los. Aangever werd geraakt op zijn hoofd en mond. Hij zag dat ook [aangever 2] door beide mannen werd geschopt en geslagen. De mannen zeiden tegen hen dat zij hen dood zouden schieten en dat zij € 40.000,00 wilden hebben. Zij moesten die avond nog € 30.000,00 betalen, anders zouden ze hem omleggen. De extra € 10.000,00 was een soort rente. Aangever heeft zijn rijbewijs moeten afgeven, daar is een kopie van gemaakt. [aangever 2] moest zijn autopapieren afgeven. [aangever 3] en [aangever 2] werden weggestuurd om het geld te gaan halen. De mannen zeiden dat zij geen gekke dingen moesten doen en dat zij hen zouden volgen. Als zij gekke dingen zouden doen, dan zouden zij hem, [aangever 1], of zijn familie iets aandoen.
Aangever heeft daarna enkele malen telefonisch contact gehad met [aangever 3] en [aangever 2]. Hij moest hen van de mannen vragen waar ze waren, of het al klaar was en of ze al op de terugreis waren. De mannen liepen telkens in en uit de woonwagen, [aangever 1] moest de hele tijd binnen blijven. Hij was bang. Hoe langer het duurde, hoe meer verdachte zich ermee begon te bemoeien. Verdachte wilde dat [aangever 1] bleef, terwijl de andere mannen hem weg wilden hebben. [aangever 1] hoorde "[voornaam 2]" zeggen dat hij weg mocht omdat er anderen waren ingeschakeld. "[voornaam 2]" zei dat aangever morgen met geld kon komen en dat er anders iets met zijn familie zou gebeuren. Daarna mocht hij weg. Beide mannen liepen mee naar buiten. "[voornaam 1]" stapte in een kleine auto en reed weg. Ook zag hij de Fiat-bus van verdachte wegrijden.
[aangever 2] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:45 uur, het volgende verklaard. Hij kwam met [aangever 1] en [aangever 3] omstreeks 19:00 uur aan bij de woonwagen van verdachte. Binnen werden zij voorgesteld aan nog twee andere personen. Verdachte vertelde dat het zijn broers waren. Zij stelden zich voor als "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Deze laatste naam wist aangever niet meer zeker.
"[voornaam 3]" was de grote man en de woordvoerder. Hij zei dat hij zes jaar had vastgezeten en net tien dagen vrij was. "[voornaam 3]" had een jas van een motorclub in zijn hand met iets geels en legde die op de bank. "[voornaam 1]" was de meest agressieve persoon en sloeg aangever het meest.
"[voornaam 3]" zei dat aangevers vanavond € 30.000,00 moesten betalen. Zij moesten alle drie hun telefoon op tafel leggen. "[voornaam 1]" pakte de telefoon van aangever, gooide deze op de grond en begon erop te stampen. Hierdoor is het beeldscherm kapot gegaan. Aangever wilde weg uit de woning. Er ontstond een dreigende sfeer. Aangever zag dat [aangever 1] een klap kreeg en hijzelf kreeg ook klappen. De klappen kwamen voornamelijk van "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Aangever zag dat "[voornaam 1]" een asbak tegen het hoofd van [aangever 1] sloeg bij zijn mond. Tijdens dit alles zeiden "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" tegen hen dat zij hun knieën kapot zouden schieten. Het kwam over alsof ze dat meenden. Door het slaan is aangever van zijn stoel af gevallen. Hij kon geen kant op. Hij voelde dat hij op zijn achterhoofd werd getrapt en werd geslagen. Hij heeft klappen en trappen gehad op zijn ogen, in zijn maag en tegen zijn knieën. Dit deed pijn. Hij moest weer op een stoel gaan zitten en kreeg van "[voornaam 1]" een vuistslag vol op zijn rechteroog. Na de klappen heeft aangever gezegd dat hij het geld wel kon regelen, hij was bang en wilde weg.
Aangevers mochten met zijn drieën geld gaan regelen, maar dan wilden de mannen wel hun gegevens hebben. Er werd afgesproken dat de mannen de autopapieren zouden krijgen. Aangever is met "[voornaam 3]" naar de auto gelopen, heeft de autopapieren uit het dashboardkastje gehaald en aan "[voornaam 3]" gegeven. Ze zijn gekopieerd in de woning door verdachte.
Aangevers mochten weg van verdachte, "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" zeiden dat ze hen zouden volgen. "[voornaam 1]" zei vervolgens: "Nee, we houden er eentje hier." Dat vonden verdachte en "[voornaam 3]" een goed idee. [aangever 1] is achtergebleven. De mannen zeiden dat als er aangifte zou worden gedaan of als aangevers naar de politie zouden gaan, ze hen zouden vinden. Ze zouden in een kofferbak meegaan of met een kist naar buiten worden gedragen. Aangever was bang en trillerig. Hij heeft om 19:42 uur de vader van [aangever 1] telefonisch verteld wat er aan de hand was. In de tussentijd heeft [aangever 1] vijf keer gebeld. Voordat aangever met "[voornaam 3]" naar zijn auto liep, zag hij dat "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen aan de binnenzijde met een sleutel, die in het slot zat, van het slot afhaalde. Het was een sleutel met een groen label eraan.6
[aangever 3] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:55 uur, het volgende verklaard. In de woonwagen van verdachte waren nog twee mannen. Ze werden voorgesteld als broers van elkaar. De ene man heette "[voornaam 1]" en de ander "[voornaam 3]" of "[voornaam 4]", zij noemt hem "[voornaam 3]".
"[voornaam 3]" leek de baas te zijn. Hij was de langste van de twee mannen. Hij hield een zwart leren motorjasje met een knalgeel logo op de achterkant omhoog. "[voornaam 1]" was de meest agressieve. "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" leken op elkaar.
De mannen wilden dat [aangever 1] en [aangever 2] die avond € 30.000,00 gingen regelen. Vervolgens werden [aangever 1] en [aangever 2] in elkaar geslagen. Met name "[voornaam 3]" deed het woord en was continu aan het dreigen, hij zei dat als aangeefster er niet bij was geweest, hij allang twee keer in hun been zou hebben geschoten. "[voornaam 1]" zei niet zoveel, die was met name agressief. Verdachte zei af en toe ook wat, maar het initiatief kwam van "[voornaam 3]". [aangever 1] wilde iets zeggen en toen pakte "[voornaam 1]" een ijzeren asbak en sloeg hem daarmee op het hoofd waardoor hij achterover van zijn stoel viel. "[voornaam 3]" en verdachte sloegen [aangever 1] en "[voornaam 1]" sloeg [aangever 2] met gebalde vuisten in zijn gezicht. [aangever 2] zei dat hij wel mensen kon bellen voor het geld, maar dat mocht niet. Zijn telefoon werd op de grond gegooid en "[voornaam 1]" trapte erop. Er werden kopieën gemaakt van de legitimaties van [aangever 1] en [aangever 2] en de mannen dreigden dat ze alles van hen wisten. Als zij aangifte zouden doen of de politie zouden inlichten, zouden ze hen wel opzoeken. De mannen liepen ook naar buiten om het kenteken van de auto van aangevers te noteren. Aangevers mochten niet met zijn drieën weg om het geld te regelen. Uiteindelijk is [aangever 1] achtergebleven. Aangeefster en [aangever 2] zijn weggegaan. In de auto zaten zij beiden te trillen. Ze wilden [aangever 1] eigenlijk niet achterlaten want ze waren er van overtuigd dat [aangever 1] zou worden vermoord.
Naar aanleiding van de verklaringen die de aangevers hebben afgelegd, is de politie een onderzoek gestart.
Op 23 november 2011 heeft de politie vanaf 22:00 uur het woonwagenkamp aan [adres woonwagenkamp] geobserveerd. Daarbij werd gezien dat om 23:29 uur een man - naar later bleek aangever [aangever 1] - het kamp verliet en om 23:38 uur op [straatnaam] een taxi aanhield. Ook werd gezien dat een donkergrijze Fiat Scudo, kenteken [kenteken Fiat], om 23:36 het woonwagenkamp afreed. Om 04:00 uur (de rechtbank begrijpt: 24 november 2011) werd de observatie beëindigd.8
Bij doorzoeking van het adres [GBA adres verdachte], het GBA-adres van verdachte, de woonwagen van [persoon 1], werd op donderdag 24 november 2011 in de tuin, onder een groene kliko, een zwart mouwloos motorvest met op de rugzijde een gele applicatie met het opschrift Trailer Trash en op de voorzijde twee gele applicaties met de tekst 'Satudarah MC' en 'Travellers' aangetroffen en in beslag genomen.9
Bij doorzoeking van het adres [verblijfadres verdachte], het feitelijk verblijfadres van verdachte, de woonwagen van zijn (voormalige) partner, werden op donderdag 24 november 2011 onder meer een A4-papier met daarop een kopie van het rijbewijs van [aangever 1] en autopapieren, een zwarte iPhone van Apple, voorzien van een sim-kaart met het mobiele nummer [telefoon 1 verdachte] en een kennisdocument over en een consumptiekaart van Satudarah aangetroffen en in beslag genomen.10
Op donderdag 24 november 2011 werd om 22:30 uur een zwarte Fiat Scudo, die zich aan de voorzijde van de woning aan [verblijf adres verdachte] bevond, in beslag genomen, dit in verband met de verklaring van [aangever 1] dat hij verdachte in zijn Fiat-bus zag wegrijden nadat hij was vrijgelaten. In de Fiat-bus werden onder meer aangetroffen een zwartleren giletje voorzien van gele emblemen met de tekst 'Satudarah MC', een witte trui van het merk Armani met op de mouwen en voorzijde op bloed gelijkende spetters en een sleutelbos met diverse sleutels, waarvan één met een groen hoesje.11
Telefoonnummers en tapgesprekken
De volgens aangever [aangever 1] aan verdachte toebehorende telefoonnummers zijn door de politie afgeluisterd.12 Verder heeft de politie op 24 november 2011 speciaal voor dit onderzoek het nummer [telefoon politie] aangeschaft om aangever [aangever 2] contact met verdachte te laten opnemen. Ook dit nummer is afgeluisterd. [aangever 2] heeft tweemaal contact gehad met verdachte op diens nummer [telefoon 1 verdachte]. Tijdens deze gesprekken - waarin [aangever 2] meermalen refereert aan het op de aangevers uitgeoefende geweld - heeft verdachte onder meer tegen [aangever 2] gezegd dat de reden voor dat geweld is dat hij geen kant op wil.13 Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij deze gesprekken inderdaad met [aangever 2] heeft gevoerd.14 Nadat verdachte met [aangever 2] had gesproken is vanaf het nummer [telefoon 1 verdachte] naar een onbekende met het nummer [telefoon 1 medeverdachte 1] gebeld.15 Het gesprek gaat over een briefje dat de vorige dag gekopieerd was en over iets dat deze onbekende onder de vuilnisbakken bij ene [persoon 1] zou hebben laten weghalen. Vervolgens heeft de politie een onderzoek ingesteld naar het telefoonnummer [telefoon 1 medeverdachte 1]. Op 21 november 2011 - dat wil zeggen: twee dagen voor het incident in de woonwagen van verdachte - heeft [slachtoffer mishandeling] zich bij de politie gemeld omdat hij eerder die dag bedreigd en mishandeld zou zijn door de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].16 [slachtoffer mishandeling] verklaarde dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van het nummer [telefoon 1 medeverdachte 1].
Op 24 november 2011 is verdachte aangehouden in de woonwagen aan [verblijfadres verdachte] in Den Haag. Bij zijn verhoor op 25 november 2011 heeft hij verklaard dat er op 23 november 2011 een discussie is geweest met [aangever 1] en [aangever 2] over een regeling ten aanzien van de verkoop van zijn boot, dat er twee personen zijn vertrokken om geld te regelen en dat [aangever 1] was achtergebleven, dat hij, verdachte, wel boos was maar dat hij niemand heeft bedreigd of aangeraakt.17
Bij verhoor op 21 december 2011 heeft verdachte verklaard dat zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 23 november 2011 niet aanwezig waren bij het gesprek met [aangever 1] en [aangever 2] en dat hij niets weet van een al dan niet bij '[persoon 1]' aangetroffen motorjasje.18 Bij verhoor door de rechter-commissaris op 16 mei 2012 heeft verdachte verklaard dat er bij gelegenheid van het gesprek op 23 november 2011 twee andere mannen aanwezig waren, over wie hij niet wil verklaren, dat die mannen toevallig op bezoek waren, dat er nog meer mensen die avond langskwamen zoals zijn vrouw, dat tijdens het gesprek de schuifdeuren van de woonwagen openstonden, dat de deuren niet op slot zijn geweest die avond, dat één van de andere twee mannen zich in het gesprek mengde en aan [aangever 2] een klap heeft gegeven, waardoor deze, naar verdachte meende, was gevallen en dat na die klap de andere twee mannen waren vertrokken. Ook heeft verdachte verklaard dat hij een kopie heeft gemaakt van het rijbewijs van [aangever 1] en van de autopapieren van [aangever 2].19
[vader aangever 1], de vader van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 verklaard dat hij op 23 november 2011, rond 20:15 uur, een paniekerig telefoontje kreeg van de partner van zijn zoon ([aangever 3]) en van aangever [aangever 2], inhoudende dat aangever [aangever 1] vastgehouden werd, dat [aangever 2] en [aangever 3] waren losgelaten om geld te verzamelen, nu € 10.000,00 en later meer en dat ze doodgeschoten zouden worden. [vader aangever 1] heeft verklaard dat hij met zijn echtgenote richting Rotterdam is gaan rijden met een bedrag van € 10.000,00.20 [moeder aangever 1], de moeder van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 eveneens verklaard over het telefoontje van [aangever 2] en de daarop volgende reis en het geld.21
Op 28 september 2012 heeft de (voormalige) partner van verdachte, [partner verdachte], bij de rechter-commissaris verklaard dat er aan de sleutelbos die verdachte van haar woonwagen heeft, een groen hoesje hing.22
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zal worden bewezen verklaard dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe het navolgende aangevoerd. Verdachte was op 23 november 2011 weliswaar samen met twee andere mannen en met de aangevers op de plaats van het delict (een woonwagen aan [adres verdachte]) aanwezig, maar niet kan worden bewezen dat verdachte daar geweldshandelingen heeft verricht tegen de aangevers of dreigementen tegen hen heeft geuit. Evenmin kan hem, gelet op het feit dat het gesprek razendsnel escaleerde, worden verweten dat hij niet heeft ingegrepen toen door de anderen geweld werd gebruikt. Van een actieve bijdrage die kan worden gekwalificeerd als medeplegen, was dan ook geen sprake.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van vrijheidsberoving geen sprake is geweest, nu de aangevers in hun inleidende aangifte niet hebben verklaard dat de deuren op slot werden gedaan, terwijl uit de verklaring van verdachte en van getuige [partner verdachte] blijkt dat de deur van de woonwagen niet eens op slot kàn.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] op 23 november 2011 met verdachte en twee andere mannen een ontmoeting hebben gehad voor het oplossen van een conflict over de verkoop van een boot. De rechtbank staat voor de vraag of verdachte zich bij die ontmoeting al dan niet tezamen met zijn medeverdachten zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en/of aan wederrechtelijke vrijheidsberoving met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen (gijzeling).
Uit de verklaringen van de aangevers omtrent de gebeurtenissen op 23 november 2011 in samenhang met de door de politie omschreven toestand waarin [aangever 2] en [aangever 3] werden aangetroffen die avond leidt de rechtbank af dat in ieder geval op [aangever 2] kort daarvoor geweld was toegepast. Immers, zo beschrijft de politie, was bij [aangever 2] letsel te zien, bij beide wenkbrauwen en onder zijn rechteroog, leek hij erg angstig en trilden zijn handen. [aangever 2] en [aangever 3] spraken rond 20:54 uur de politie in Rotterdam aan en hebben direct hun verhaal gedaan. Daarbij is niet gebleken van onderlinge afstemming om welke reden dan ook. Intussen werd diverse malen door [aangever 1] en zijn moeder met [aangever 2] en [aangever 3] gebeld. Eén van de verbalisanten heeft daarbij ook horen vragen naar het adres waar het geld zou moeten worden afgeleverd. [aangever 1] werd vervolgens rond 23:41 uur bij het station in Den Haag aangetroffen. Dat [aangever 1] met de andere aangevers een verhaal zou hebben kunnen afstemmen is - nog daargelaten dat niet duidelijk is wat diens belang daarbij zou kunnen zijn - niet gebleken. Op dat punt is van belang de verklaring van zijn moeder dat [aangever 1] graag eerst met zijn ouders en zijn vrienden wilde spreken alvorens aangifte te doen, maar dat niet werd toegelaten door de politie.23 De aangiften zijn gedaan op 24 november 2011 om 01:25 uur op het bureau Hoefkade door [aangever 1], om 01:45 uur op het bureau Leidschendam door [aangever 2] en om 01:55 op het bureau Leidschendam door [aangever 3].
In het licht van het voorgaande komt de verklaring van verdachte, dat er bij de ontmoeting die avond één klap viel en dat het gesprek daarna weer rustig verder ging, en de aangiften gebaseerd zijn op leugens om het conflict rond de boot naar de hand van aangevers te zetten, de rechtbank niet aannemelijk voor. Bovendien passen bij die verklaring van verdachte niet goed de op 24 november 2011 afgeluisterde telefoongesprekken met [aangever 2], waarbij verdachte over bedreigingen en klappen zegt dat de reden daarvoor is dat [aangever 2] "geen kant op wil", en het afgeluisterde gesprek met een (op dat moment nog) onbekende over het kopietje van gisteren dat bij "[persoon 1]" is weggepakt. Ook blijft in de lezing van verdachte - anders dan in die van de drie aangevers - de vraag onbeantwoord hoe het kan zijn, dat een enkele 'droge' klap aan zowel [aangever 2] (bulten op zijn hoofd) als [aangever 1] (bloedspatten op de in de bus van verdachte aangetroffen Armani-trui) letsel heeft toegebracht.
Uit de aangiften - die niet alleen geloofwaardig en consistent zijn in de zin dat zij 'matchen' met het hiervoor omschreven technisch bewijs, maar die daarnaast ook onderling op belangrijke punten overeenkomen - kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden geconcludeerd. Zowel [aangever 1] als [aangever 2] als [aangever 3] heeft verklaard dat bij aankomst in de woonwagen van verdachte er nog twee andere mannen aanwezig waren. Deze mannen werden voorgesteld als broers, "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]" of "[voornaam 3]". Er werd al snel gestompt en geschopt en er werd gedreigd met doodschieten dan wel knieën kapotschieten, als er niet € 30.000,00 betaald zou worden voor de boot. [aangever 1] en [aangever 2] zijn beiden door beide mannen geslagen en geschopt. [aangever 3] is niet geslagen. [aangever 3] heeft verklaard dat het initiatief van "[voornaam 3]" uitging en dat verdachte meedeed.
Ondersteuning voor de door aangevers geschetste dreigende situatie ziet de rechtbank in het tonen van het Satudarah motorjasje - een dergelijk jasje is in de Fiat bus van verdachte gevonden - en de dreiging 'hen' (de rechtbank begrijpt: leden van die motorclub) erbij te halen, het kopiëren van het rijbewijs van [aangever 1], het opeisen en kopiëren van de autopapieren van [aangever 2], de mededeling van "[voornaam 3]" dat hij juist tien dagen eerder uit detentie was gekomen na een lange gevangenisstraf, de dreiging dat de familie iets zou worden aangedaan en het kapot trappen van de telefoon van [aangever 2].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Verdachte heeft vastgehouden aan zijn verklaring dat de schuifpui van de woonwagen openstond gedurende de tijd dat [aangever 1] in de woonwagen aanwezig was en dat [aangever 1] daar vrijwillig wachtte tot zijn vrienden terug zouden komen met het geld. Deze verklaring begrijpt de rechtbank zo, dat die zou betekenen dat [aangever 1] op elk gewenst moment had kunnen vertrekken, zodat van gijzeling geen sprake zou zijn. De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling van een situatie van wederrechtelijke vrijheidsberoving gelet moet worden op de concrete omstandigheden van het geval. In casu geldt daarvoor het volgende.
Uit de verschillende aangiften leidt de rechtbank af dat op enig moment sprake is geweest van geld halen door de drie aangevers, maar dat door één van de medeverdachten werd geopperd "er eentje vast te houden". Dit voorstel werd gevolgd, [aangever 2] en [aangever 3] werden weggestuurd om geld te gaan halen, en [aangever 1] moest achterblijven tot dat geregeld zou zijn. Aan [aangever 2] en [aangever 3] werden daarbij bedreigingen meegegeven, in de zin dat verdachte en zijn medeverdachten "alles van hen wisten, hen zouden weten te vinden en hun familie iets zou worden aangedaan". Het rijbewijs en de autopapieren werden gekopieerd. Uit het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond is voorts gebleken van de telefonische contacten tussen enerzijds [aangever 2] en [aangever 3] en anderzijds [aangever 1]. [aangever 2] heeft verklaard dat, toen hij samen met "[voornaam 3]" de autopapieren uit de auto ging halen, "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen van het slot haalde met sleutels met een groen label. [partner verdachte] heeft verklaard dat aan de sleutels van verdachte een groen hoesje is bevestigd. Sleutels met een dergelijk label of hoesje zijn bij de doorzoeking van de Fiat-bus van verdachte ook aangetroffen. In dit (ogenschijnlijke) detail ziet de rechtbank ondersteuning voor de verklaringen van aangevers dat de deur op slot, althans dicht was, gedurende de ontmoeting. [aangever 1] werd nadat [aangever 2] en [aangever 3] waren vertrokken, bedreigd met de mededeling dat, als dezen "gekke dingen" zouden doen, hem en zijn familie iets zou overkomen.
Ondersteuning voor de aangiften wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien gevonden in de verklaringen van de ouders van [aangever 1] dat zij zijn afgereisd met een groot geldbedrag om te zorgen dat hun zoon zou worden vrijgelaten. Niet valt in te zien dat zij dat zouden ondernemen louter en alleen om een conflict over de verkoop van een boot te helpen oplossen. De geschetste omstandigheden, in het licht van de eerdere toegepaste geweldshandelingen en bedreigingen, en gelet op de locatie waar de ontmoeting zich afspeelde, brengen in onderling verband en samenhang bezien, met zich dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever 1], gericht op het dwingen van [aangever 2] en [aangever 3] om verdachte en zijn medeverdachten een groot geldbedrag te bezorgen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
In het algemeen geldt dat wet noch jurisprudentie voor het ten laste gelegde medeplegen vereist dat ieder van de verdachten een gelijkelijk aandeel in de betreffende feiten zou hebben gehad. De rechtbank gaat in casu op basis van de aangiften uit van nauwe en bewuste samenwerking door verdachte en zijn medeverdachten. Hoewel met betrekking tot verdachtes aandeel in de samenwerking niet onomstotelijk is gebleken dat hij daadwerkelijk geweld heeft toegepast op (één van) de aangevers, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van intensieve samenwerking met de twee medeverdachten. Die samenwerking blijkt uit de omstandigheden dat het conflict dat de basis vormde voor de ontmoeting het conflict was tussen verdachte en aangevers [aangever 1] en [aangever 2], dat verdachte de ontmoeting had afgesproken op zijn verblijfadres, dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het op aangevers toegepaste geweld, dat [aangever 1] werd vastgehouden op het verblijfadres van verdachte en dat verdachte bovendien een dag later nogmaals [aangever 2] telefonisch onder druk heeft gezet.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met zijn mededaders,
* meermalen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gestompt/geslagen en geschopt/getrapt en
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gezegd dat zij, verdachten, de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dood zouden schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, met het oogmerk [aangever 2] en [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededaders die [aangever 1] in een woning tegen zijn wil vastgehouden.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, zal worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist dient te worden opgelegd, omdat uit de jurisprudentie blijkt dat in (enigszins) vergelijkbare zaken veel lagere straffen worden opgelegd. Zij heeft voorts verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, dat er sprake is van meerdaadse samenloop tussen de feiten, dat verdachte niet eerder gedetineerd is geweest en dat zijn detentie hem mentaal en fysiek onevenredig zwaar valt. Het bezoek dat de vader van de medeverdachten aan één van de aangevers heeft gebracht en het (bedreigende) sms-bericht dat naar het toestel van één van aangevers is gestuurd, mogen bij de straftoemeting niet als strafverzwarend meewegen, nu deze contacten niet op initiatief van verdachte hebben plaatsgevonden en verdachte hierbij ook anderszins geen rol heeft gespeeld. De raadsvrouw heeft ten slotte de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel (zo nodig met een langere proeftijd) bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Een op het oog alledaagse zakenafspraak is eind november 2011 volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft twee mannen aan wie hij opdracht had gegeven zijn boot te verkopen, uitgenodigd om in zijn woonwagen over deze opdracht te komen spreken. In het gezelschap van de vriendin van één van hen, zijn deze twee mannen naar de woonwagen van verdachte gegaan, alwaar ook twee bekenden van verdachte (die werden voorgesteld als familieleden) aanwezig waren. De bijeenkomst ontaardde al snel in een ruzie, waarbij verdachte en zijn twee 'familieleden' hebben geprobeerd de drie aangevers door bedreigingen te bewegen tot de afgifte van enkele tienduizenden euro's. Ook hebben zij - in een poging hun woorden kracht bij te zetten - diverse rake klappen en schoppen uitgedeeld. Eén van de aangevers is daarnaast met een asbak op het hoofd geslagen. Ook is geprobeerd de aangevers te intimideren door onder meer een hesje van een motorclub te laten zien, door te schermen met het feit dat één van de mannen net een lange gevangenisstraf had uitgezeten en door kopieën te maken van de autopapieren en het rijbewijs van de twee mannelijke aangevers-dit laatste kennelijk met de bedoeling om de aangevers het gevoel te geven dat zij te allen tijde getraceerd zouden kunnen worden.
Bij bedreigingen, gewelddadigheden en intimidaties is het echter niet gebleven: één van de mannelijke aangevers is door verdachte en zijn mededaders van zijn vrijheid beroofd, terwijl de andere twee aangevers met de auto werden weggestuurd om het geëiste geld te gaan regelen. Deze twee aangevers hebben ruim een uur rondgereden - al die tijd in onzekerheid verkerend over het lot van hun (zaken)partner - voordat zij voldoende moed hadden verzameld om de politie in te schakelen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op deze bedreigende, intimiderende en gewelddadige wijze heeft geprobeerd een (gestelde) schuld te innen en dat hij aldus 'het recht in eigen hand heeft genomen'. Dat verdachte en zijn mededaders met hun handelen op grove wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de drie aangevers, behoeft gezien het hiervoor overwogene geen verder betoog en blijkt bovendien uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen. In die verklaringen beschrijven de aangevers, elk op hun eigen wijze, dat en hoe zij als gevolg van de gebeurtenissen het vertrouwen in anderen zijn kwijtgeraakt en moeite hebben met het hervatten van hun dagelijkse bezigheden. Dit laatste geldt - naar de rechtbank aanneemt - in het bijzonder voor de twee mannelijke aangevers, die hun brood verdien(d)en in de botenwereld en die ook in de toekomst beroepshalve (huis)bezoeken zullen moeten afleggen aan klanten. Voor één van de aangevers heeft het gebeurde bovendien ook aanwijsbare psychische gevolgen gehad, die hij probeert te bestrijden met therapie.
Als het gaat om de persoon van verdachte, is allereerst zijn strafblad, gedateerd 25 november 2011, van belang. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte in 2006 een transactievoorstel heeft aanvaard voor een geweldsdelict en dat hij in 2009 is veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens hennepteelt-een zaak waarvan de proeftijd nog liep toen de bewezen verklaarde feiten zich voordeden. Voor ernstige delicten als de onderhavige was verdachte evenwel nog niet bij justitie bekend.
De rechtbank heeft behalve op het strafblad van verdachte, ook acht geslagen op het rapport dat de reclassering op 15 februari 2012 over verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat verdachte sinds zijn vroege jeugd een mobiel bestaan heeft gekend. Als gevolg hiervan heeft hij zijn basisschool niet afgerond en nooit goed leren lezen of schrijven. Verdachte heeft niettemin wat werkervaring opgebouwd en enige tijd een autoschoonmaakbedrijf gerund. Dit bedrijf heeft hij als gevolg van een auto-ongeluk enige tijd geleden echter van de hand moeten doen. Sindsdien is verdachte werkloos en stapelen de schulden zich op. Op het relationele vlak noteert de reclassering dat de relatie van verdachte met de moeder van zijn kinderen sinds enige tijd weer is hersteld. De sociaal-maatschappelijke situatie van verdachte wordt door de reclassering al met al als 'voldoende stabiel' beoordeeld. De reclassering ziet gelet hierop geen aanknopingspunten voor een toezicht en onthoudt zich van een strafadvies.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank over de straftoemeting als volgt. Op grond van de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur zonder meer op zijn plaats. Gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd (in het bijzonder: het relatief beperkte lichamelijke letsel dat is toegebracht), de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank echter met de verdediging van oordeel dat in dit geval een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend is.
In de proceshouding van verdachte - die anders dan zijn mededaders ten minste enige openheid van zaken heeft gegeven en die in zijn laatste woord spijt heeft betuigd in de richting van zijn slachtoffers - en in het gegeven dat verdachte een minder omvangrijk strafblad heeft dan zijn mededaders, ziet de rechtbank ten slotte aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan aan zijn mededaders.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.742,36, bestaande uit een bedrag van € 242,36 in verband met materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.314,67, bestaande uit een bedrag van € 1.814,67 in verband met materiële schade en een bedrag van €1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,00, in verband met immateriële schade.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke en volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1], een bedrag van € 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2] en een bedrag van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - gelet op haar verzoek om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten - op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.742,36.
Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 242,36, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 13 april 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (wettelijk eigen risico in verband met een consult bij een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754253-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.314,67. Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 1.814,67, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 20 september 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (benzinekosten in verband met een bezoek per auto aan een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754253-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 3]
De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu door of namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 2] (09/754253-11) en [medeverdachte 1] (09/754254-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 27 januari 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - ook bij een bewezenverklaring - de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen omdat de feiten in onderhavige zaak en het feit waarvoor verdachte bij vonnis van 27 januari 2011 is veroordeeld niet als 'soortgelijke feiten' kunnen worden aangemerkt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er op grond van artikel 14g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding bestaat om de voorwaardelijke vrijheidsstraf om te zetten in een werkstraf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 27 januari 2011 is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opgelegd. Hierbij is als algemene voorwaarde bepaald dat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig zou maken aan 'een of meer strafbare feiten'. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd door opnieuw strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 29 juni 2012. Dat het niet om soortgelijke feiten gaat moge zo zijn, maar doet aan het voorgaande - gezien de door de wetgever gekozen en door de politierechter gehanteerde formulering van de algemene voorwaarde - niet af.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de onderhavige zaak, geen aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en de op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14g, 24c, 36f, 45, 47, 57, 282a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gijzeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 1], een bedrag van € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 respectievelijk 09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 2], een bedrag van € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 43 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 respectievelijk 09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 3], een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (09/754254-11 respectievelijk 09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter van 27 januari 2011, gewezen onder parketnummer 09/622668-10, te weten
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman en mr. J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2013.
Mr. Bouman en mr. Van Rhijn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van het onderzoek 15 B13 11-330 "Distelvlinder", van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
2 Proces-verbaal, regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, 0/OPV/AH, p. 1-3 met als bijlagen foto's van het letsel van [aangever 2], p. 11-15
3 Proces-verbaal van bevindingen 0/OPV/AH, p. 20-21
4 Proces-verbaal verhoor aangever ([aangever 1]), 0/OPV/A, p. 2-6
5 Proces-verbaal van verhoor aangever ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 11-16
6 Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 20
7 Proces-verbaal verbaal van verhoor aangever ([aangever 3]), 0/OPV/A, p. 22-27
8 Proces-verbaal van relaas, V/[verdachte]/MPV, p. 1-2
9 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, 0/BD, p. 4-5
10 Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, 0/BD, p. 4-13 en p. 31-42
11 Proces-verbaal bevindingen doorzoeking voertuig [kenteken Fiat], 0/BD, p. 8
12 Proces-verbaal van aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie, V/[verdachte]/MPV, p. 9
13 Geschrift, te weten een tapverslag, 0/OPV/T, p. 1-12
14 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 december 2012
15 Geschrift, te weten een tapverslag, 0/OPV/T, p. 13
16 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 163
17 Proces-verbaal verhoor verdachte ([verdachte]), 0/OPV/V, p. 1-6
18 Proces-verbaal verhoor verdachte ([verdachte]), 0/OPV/V, p. 7-15
19 Proces-verbaal verhoor verdachte ([verdachte]) door de rechter-commissaris 16 mei 2012
20 Proces-verbaal verhoor getuige ([vader aangever 1]), 0/OPV/G, p. 6-11
21 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/G, p. 2-5
22 Proces-verbaal verhoor van getuige ([partner verdachte]) door de rechter-commissaris 28 september 2012
23 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/G, p. 3