Parketnummers: 09/754254-11 en 09/900866-09 (TUL)
Datum uitspraak: 10 januari 2013
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 1972 te [geboorteplaats verdachte],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC).
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2012, 31 mei 2012, 9 augustus 2012, 31 oktober 2012, 18 december 2012, 19 december 2012 en 27 december 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 augustus 2012 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro, in ieder geval 30.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
* (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] te stompen/slaan en te schoppen/trappen en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te zeggen, dat zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd: dat hij/zij, verdachte(n), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 1] en/of [aangever 2], althans een of meer perso(o)n(en), (meermalen) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij in of omstreeks 23 november 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden, met het oogmerk één of meer anderen, te weten en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 40.000 euro, althans een geldbedrag van 30.000 euro, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes mededader(s), althans alleen,
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] (meermalen) (met een zware asbak) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen met (gebalde) vuisten en/of een (zware) asbak en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] in een woning en/of (afgesloten) ruimte tegen zijn/haar/hun wil vastgehouden en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] (dreigend) gezegd dat indien hij, verdachte en/of zijn mededader(s), het geld niet zou krijgen, hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of diens/hun familie wat zou(den) aandoen, althans woorden van gelijke aard en strekking en/of
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] gezegd, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] kapot/dood zouden schieten, althans woorden van gelijke aard en strekking.
Op woensdag 23 november 2011, omstreeks 20:54 uur, werd een surveillance-eenheid op de Prins Alexanderlaan te Rotterdam aangesproken door een man, die later bleek te zijn [aangever 2]. [aangever 2] verklaarde dat hij net in elkaar was geslagen en dat zijn vriend [aangever 1] ergens in Den Haag nog werd vastgehouden door drie mannen. Verbalisanten zagen dat [aangever 2] erg angstig was en dat zijn handen trilden. Hij had twee bulten op zijn voorhoofd ter hoogte van beide wenkbrauwen en een bult onder zijn rechteroog met een schram. De politie heeft foto's van het letsel gemaakt. [aangever 2] bevond zich in het gezelschap van [aangever 3]. [aangever 3] en [aangever 2] zijn vervolgens overgebracht naar het politiebureau te Rotterdam en hebben daar een verklaring afgelegd.
[aangever 2] verklaarde dat hij een botenbedrijf heeft en dat [aangever 1] klusjes voor hem doet. In juni had [aangever 1] hem in contact gebracht met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook te noemen [medeverdachte 1]). Deze deed toen zijn boot, ter waarde van € 12.500,00, in de verkoop bij [aangever 2]. De verkoop liep niet goed. Op 23 november 2011, omstreeks 19:00 uur, zijn [aangever 2], [aangever 1] en [aangever 3] naar de woonwagen van [medeverdachte 1] gegaan. Toen zij daar aankwamen waren er naast [medeverdachte 1] nog twee andere mannen aanwezig. Volgens [aangever 2] waren dit broers van [medeverdachte 1]. Eén van de mannen zei dat hij net een paar dagen vrij was uit de gevangenis waar hij zes jaar had gezeten. Hij liet hen een zwart leren motorhesje zien van een motorclub met een geel logo. Tijdens het daaropvolgende gesprek bleek dat [medeverdachte 1] € 30.000,00 van hen wilde hebben. Toen [aangever 1] en [aangever 2] zeiden dat ze dat wel konden regelen, maar niet die avond, werden zij in elkaar geslagen door de drie mannen. [aangever 2] werd geschopt tegen zijn voorhoofd en rechterslaap. Hij werd vastgepakt en op de grond gegooid. Hij zag dat [aangever 1] ook in elkaar werd geslagen en met een asbak op zijn mond werd geslagen. Hij hoorde dat de mannen tegen hen zeiden dat als er geen € 30.000,00 geregeld kon worden, hun knieën kapot zouden worden geschoten. [aangever 3] en [aangever 2] werden omstreeks 19:45 uur weggestuurd met de opdracht om aan geld te komen, [aangever 1] moest bij de mannen blijven.
Tijdens het opnemen van de verklaring werd er diverse malen door [aangever 1] gebeld naar [aangever 2] en [aangever 3]. Eén van de verbalisanten hoorde [aangever 3] vragen naar welk adres ze terug moesten komen met het geld. [aangever 3] herhaalde vervolgens dat het ging om [verblijfadres medeverdachte 1]. Ook de moeder van [aangever 1], [moeder aangever 1], nam telefonisch contact op en deelde mee dat zij met haar man onderweg was met € 30.000,00 omdat haar zoon na betaling daarvan vrijgelaten zou worden.2
Op 23 november 2011, omstreeks 23:41 uur werd, aan de achterzijde van het Centraal Station te Den Haag, [aangever 1] aangetroffen. Hij werd meegenomen naar het politiebureau. Onderweg hoorden verbalisanten [aangever 1] zeggen dat hij heel erg was geschrokken en dat hij nog steeds trilde. [aangever 1] had overwogen een bedrag van € 40.000,00 te betalen dat zijn vriendin zou gaan regelen "om ervan af te zijn". [aangever 1] gaf aan dat hij één van de personen die hem had vastgehouden kende omdat hij een boot voor hem in de verkoop had. 3
[aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] hebben later die nacht bij de politie in Den Haag aangifte gedaan.
[aangever 1] heeft op 24 november 2011 om 01:25 uur het volgende verklaard. Aangever had contact met medeverdachte [medeverdachte 1] over de verkoop van diens boot. [medeverdachte 1] had [aangever 1] meerdere telefoonnummers verstrekt waarop hij bereikt kon worden: [telefoon 1 medeverdachte 1], [telefoon 2 medeverdachte 1] en [telefoon 3 medeverdachte 1]. Op 23 november 2011 omstreeks 18:30 uur kwam aangever met [aangever 2] en [aangever 3] aan bij [medeverdachte 1] om te praten over de verkoop van diens boot. In de woonwagen waren nog twee personen aanwezig die zich voorstelden als "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]". Ze vertelden dat zij broers waren van [medeverdachte 1].
De langere man noemde zich "[voornaam 2]", had een Haags accent en gedroeg zich als de leider. In het begin had hij een motorjasje bij zich, een leren hemdachtig model met zwarte letters en gele randen. "[voornaam 2]" zei dat als hij hen (de rechtbank begrijpt: de leden van de motorclub) erbij moest halen, dat het dan helemaal verkeerd zou gaan.
De kleinere man noemde zich "[voornaam 1]". Hij droeg een crèmekleurige Armani trui. Die trui heeft hij op enig moment uitgetrokken omdat daarop bloed van aangever zat. Binnen één minuut sloegen en schopten de twee mannen er op los. Aangever werd geraakt op zijn hoofd en mond. Hij zag dat ook [aangever 2] door beide mannen werd geschopt en geslagen. De mannen zeiden tegen hen dat zij hen dood zouden schieten en dat zij € 40.000,00 wilden hebben. Zij moesten die avond nog € 30.000,00 betalen, anders zouden ze hem "omleggen". De extra € 10.000,00 was een soort rente. Aangever heeft zijn rijbewijs moeten afgeven, daar is een kopie van gemaakt. [aangever 2] moest de autopapieren afgeven. [aangever 3] en [aangever 2] werden weggestuurd om het geld te gaan halen. De mannen zeiden dat zij geen gekke dingen moesten doen en dat zij hen zouden volgen. Als zij gekke dingen zouden doen, dan zouden zij hem, aangever, of zijn familie iets aandoen.
Aangever heeft daarna enkele malen telefonisch contact gehad met [aangever 3] en [aangever 2]. Hij moest hen van de mannen vragen waar ze waren, of het al klaar was en of ze al op de terugreis waren. De mannen liepen telkens in en uit de woonwagen, [aangever 1] moest de hele tijd binnen blijven. Aangever hoorde "[voornaam 2]" zeggen dat hij weg mocht omdat er anderen waren ingeschakeld. "[voornaam 2]" zei dat aangever morgen met geld kon komen en dat er anders iets met zijn familie zou gebeuren. Daarna mocht hij weg. Beide mannen liepen mee naar buiten. Eenmaal buiten zag hij de Fiat-bus van [medeverdachte 1] wegrijden.
[aangever 2] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:45 uur, het volgende verklaard. Hij kwam met [aangever 1] en [aangever 3] omstreeks 19:00 uur aan bij de woonwagen van [medeverdachte 1]. Binnen werden zij voorgesteld aan nog twee andere personen. [medeverdachte 1] vertelde dat het zijn broers waren. Zij stelden zich voor als "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Deze laatste naam wist aangever niet meer zeker.
"[voornaam 3]" was de grote man en de woordvoerder. Hij zei dat hij zes jaar had vastgezeten en net tien dagen vrij was. "[voornaam 3]" had een jas van een motorclub in zijn hand met iets geels en legde die op de bank. "[voornaam 1]" was de meest agressieve persoon en sloeg aangever het meest.
"[voornaam 3]" zei dat aangevers vanavond € 30.000,00 moesten betalen. "[voornaam 1]" gooide de telefoon van aangever op de grond en begon erop te stampen. Hierdoor is het beeldscherm kapot gegaan. Aangever wilde weg uit de woonwagen. Er ontstond een dreigende sfeer. Aangever zag dat [aangever 1] een klap kreeg en hijzelf kreeg ook klappen. De klappen kwamen voornamelijk van "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]". Aangever zag dat "[voornaam 1]" een asbak tegen het hoofd van [aangever 1] sloeg bij zijn mond. Tijdens dit alles zeiden "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" tegen hen dat zij hun knieën kapot zouden schieten. Door het slaan is aangever van zijn stoel gevallen. Hij kon geen kant op. Hij heeft klappen en trappen gehad op zijn ogen, in zijn maag en tegen zijn knieën. Dit deed pijn. Hij moest weer op een stoel gaan zitten en kreeg van "[voornaam 1]" een vuistslag vol op zijn rechteroog. Na de klappen heeft aangever gezegd dat hij het geld wel kon regelen, hij was bang en wilde weg. Aangevers mochten geld gaan regelen, maar dan wilden de mannen wel hun gegevens hebben. Ze zouden de autopapieren krijgen. Aangever is met "[voornaam 3]" naar de auto gelopen, heeft de autopapieren uit het dashboardkastje gehaald en aan "[voornaam 3]" gegeven. Ze zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning gekopieerd. Aangevers mochten toen weg, "[voornaam 1]" en "[voornaam 3]" zouden hen volgen. "[voornaam 1]" zei vervolgens: "Nee, we houden er eentje hier." "[voornaam 3]" en [medeverdachte 1] vonden dat een goed idee. [aangever 1] is achtergebleven. De mannen zeiden dat als er aangifte zou worden gedaan of als aangevers naar de politie zouden gaan, ze hen zouden vinden. Ze zouden in een kofferbak meegaan of met een kist naar buiten worden gedragen. Aangever was bang en trillerig. Hij heeft om 19:42 uur de vader van [aangever 1] telefonisch verteld wat er aan de hand was. In de tussentijd heeft [aangever 1] vijf keer gebeld. Voordat aangever met "[voornaam 3]" naar zijn auto liep, zag hij dat "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen aan de binnenzijde met een sleutel, die in het slot zat, van het slot afhaalde. Het was een sleutel met een groen label eraan.6
[aangever 3] heeft op 24 november 2011, omstreeks 01:55 uur, het volgende verklaard. In de woonwagen van [medeverdachte 1] waren nog twee mannen. Ze werden voorgesteld als broers van elkaar. De ene man heette "[voornaam 1]" en de ander "[voornaam 3]" of "[voornaam 4]", zij noemt hem "[voornaam 3]". "[voornaam 3]" leek de baas te zijn. Hij zei dat hij zes jaar had vastgezeten en dat hij drie kinderen had. Hij hield een zwart leren motorjasje met een knalgeel logo op de achterkant omhoog. "[voornaam 1]" was de meest agressieve.
De mannen wilden dat [aangever 1] en [aangever 2] die avond € 30.000,00 gingen regelen. Vervolgens werden [aangever 1] en [aangever 2] in elkaar geslagen. Vooral "[voornaam 3]" deed het woord en was continu aan het dreigen, hij zei dat als aangeefster er niet bij was geweest, hij allang twee keer in hun been zou hebben geschoten. "[voornaam 1]" zei niet zoveel, die was vooral agressief. Het initiatief kwam van "[voornaam 3]". [aangever 1] werd door "[voornaam 1]" met een asbak op het hoofd geslagen, waardoor hij achterover van zijn stoel viel. "[voornaam 3]" en [medeverdachte 1] sloegen [aangever 1] en "[voornaam 1]" sloeg [aangever 2] met gebalde vuisten in zijn gezicht. [aangevers 1] telefoon werd op de grond gegooid en "[voornaam 1]" trapte erop. Er werden kopieën gemaakt van de legitimaties van [aangever 1] en [aangever 2] en de mannen dreigden dat ze alles van hen wisten. Als zij aangifte zouden doen of de politie zouden inlichten, zouden ze hen wel opzoeken. De mannen liepen ook naar buiten om het kenteken van de auto van aangevers te noteren. Aangevers mochten uiteindelijk niet met zijn drieën weg om geld te regelen en [aangever 1] is achtergebleven. Aangeefster en [aangever 2] zijn weggegaan. In de auto zaten zij beiden te trillen. Ze wilden [aangever 1] niet achterlaten want ze waren ervan overtuigd dat de mannen [aangever 1] zouden vermoorden.
Naar aanleiding van de verklaringen die de aangevers hebben afgelegd is de politie een onderzoek gestart.
Op 23 november 2011 heeft de politie vanaf 22:00 uur het woonwagenkamp aan [adres woonwagenkamp] geobserveerd. Daarbij werd gezien dat om 23:29 uur een man - naar later bleek aangever [aangever 1] - het kamp verliet en om 23:38 uur op [straatnaam] een taxi aanhield. Ook werd gezien dat een donkergrijze Fiat Scudo, kenteken [kenteken Fiat], om 23:36 het woonwagenkamp afreed. Om 04:00 uur (de rechtbank begrijpt: 24 november 2011) werd de observatie beëindigd.8
Bij doorzoeking van het adres [GBA adres medeverdachte 1], het GBA-adres van [medeverdachte 1], de woonwagen van [persoon 1], werd op donderdag 24 november 2011 in de tuin, onder een groene kliko, een zwart mouwloos motorvest met op de rugzijde een gele applicatie met het opschrift Trailer Trash en op de voorzijde twee gele applicaties met de tekst 'Satudarah MC' en 'Travellers' aangetroffen en in beslag genomen.9
Bij doorzoeking van het adres [verblijfadres medeverdachte 1], het feitelijk verblijfadres van [medeverdachte 1], de woonwagen van diens (voormalige) partner, werden op donderdag 24 november 2011 onder meer een A4-papier met daarop een kopie van het rijbewijs van [aangever 1] en de autopapieren van [aangever 2], een zwarte iPhone van Apple, voorzien van een sim-kaart met het mobiele nummer [telefoon 1 medeverdachte 1] en een kennisdocument over en een consumptiekaart van Satudarah aangetroffen en in beslag genomen.10
Op donderdag 24 november 2011 werd om 22:30 uur een zwarte Fiat Scudo, die zich aan de voorzijde van de woning aan [verblijfadres medeverdachte 1] bevond, in beslag genomen, dit in verband met de verklaring van [aangever 1] dat hij [medeverdachte 1] in zijn Fiat-bus zag wegrijden nadat hij was vrijgelaten. In de Fiat-bus werden onder meer aangetroffen een zwartleren giletje voorzien van gele emblemen met de tekst 'Satudarah MC', een witte trui van het merk Armani met op de mouwen en voorzijde op bloed gelijkende spetters en een sleutelbos met diverse sleutels, waarvan één met een groen hoesje.11
Telefoonnummers en tapgesprekken
De volgens aangever [aangever 1] aan [medeverdachte 1] toebehorende telefoonnummers zijn door de politie afgeluisterd.12 Verder heeft de politie op 24 november 2011 speciaal voor dit onderzoek het nummer [telefoon politie] aangeschaft om aangever [aangever 2] contact met [medeverdachte 1] te laten opnemen. Ook dit nummer is afgeluisterd. [aangever 2] heeft tweemaal contact met [medeverdachte 1] gehad op diens nummer [telefoon 1 medeverdachte 1].13 Nadat [medeverdachte 1] met [aangever 2] had gesproken is vanaf dit nummer [telefoon 1 medeverdachte 1] op 24 november 2011 naar een onbekende met het nummer [telefoon 1 verdachte] gebeld.14 Het gesprek gaat over een briefje dat de vorige dag gekopieerd was en over iets wat deze onbekende onder de vuilnisbakken bij ene [voornaam persoon 1] zou hebben laten weghalen. Vervolgens heeft de politie een onderzoek ingesteld naar het telefoonnummer [telefoon 1 verdachte]. Op 21 november 2011 - dat wil zeggen: twee dagen voor het incident aan [verblijfadres medeverdachte 1] - heeft [slachtoffer mishandeling] zich bij de politie gemeld omdat hij eerder die dag bedreigd en mishandeld zou zijn door de broers [verdachte] en [medeverdachte 2].15 [slachtoffer mishandeling] verklaarde dat [verdachte] gebruik maakte van het nummer [telefoon 1 verdachte].
Dit telefoonnummer [telefoon 1 verdachte] is afgeluisterd. Ook is het telefoonnummer van de dochter van verdachte, [telefoon 1 dochter verdachte], afgeluisterd. Op dat telefoonnummer van [dochter verdachte] kwam op 20 december 2011 een aantal sms-berichten binnen afkomstig van nummer [telefoon 2 verdachte], inhoudende onder meer dat de afzender niet eerder kon bellen of komen omdat deze in problemen zat. De afzender sloot af met "je papatje".16 Dat nummer [telefoon 2 verdachte] bleek niet op naam geregistreerd. In verband met het vermoeden dat het nummer in gebruik was bij verdachte is ook dat nummer afgeluisterd.17 Op 21 december 2011 kwam op het telefoonnummer van [dochter verdachte] een sms-bericht binnen, inhoudende dat de afzender hoopte haar de volgende dag te zien of te spreken omdat hij niet veel tijd meer had omdat hem vijf tot zeven jaar boven het hoofd hing. De afzender was "[bijnaam] of gewoon je geke papa".18 Daarna is een sms-wisseling gevolgd over een ontmoeting bij het werk van dochter [dochter verdachte].19 In de telefoon die verdachte bij zijn aanhouding bij zich bleek te hebben, stond een sms-wisseling met het nummer van [dochter verdachte].20
Medeverdachte [medeverdachte 2] maakte ten tijde van belang gebruik van het telefoonnummer [telefoon 1 medeverdachte 2], zo is gebleken uit CIOT-informatie op zijn adres [adres medeverdachte 2].21 Met betrekking tot telefonische contacten tussen verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 2] is het volgende gebleken.22 Verdachte, gebruikmakend van telefoonnummer [telefoon 1 verdachte], en [medeverdachte 2], gebruikmakend van telefoonnummer [telefoon 1 medeverdachte 2], hebben op 23 november 2011 tussen 17:00 uur en 23:59 uur over en weer een aantal contacten gehad, te weten om 19:35 uur, om 19:36 uur, om 23:25 uur, om 23:27 uur en om 23:29 uur.23 Om 20:23 uur, 23:34 uur, 23:35 uur, 23:45 uur (2x) en 23:46 uur is er telefonisch (sms)contact geweest tussen [medeverdachte 1] en verdachte.24
Door [deskundige 1 NFI], MSc, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) is een vergelijkend spraakonderzoek met betrekking tot verdachte uitgevoerd, waarbij als vergelijkingsmateriaal is gebruikt het telefoongesprek op 24 november 2011 gevoerd met telefoonnummer [telefoon 1 verdachte], over het briefje onder vuilnisbakken bij "[voornaam persoon 1]" dat was weggepakt, en als betwist materiaal (B1 en B2) twee telefoongesprekken op 17 oktober 2011 gevoerd vanaf datzelfde telefoonnummer. De deskundige heeft opgemerkt dat er weinig verschillen zijn tussen het betwiste materiaal en het vergelijkingsmateriaal en heeft onder meer geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de spraakuitingen B1 en B2 zijn geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal dan wanneer ze zijn geproduceerd door een andere spreker.25
Door het NFI is voorts onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-profielen op de witte Armani-trui die was aangetroffen in de Fiat Scudo van medeverdachte [medeverdachte 1]. Op 30 december 2011 is daarvan door [deskundige 2 NFI] een rapport opgesteld waarin het volgende is weergegeven. Het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering AAED2372#01 en #02 van de trui is op 28 december 2011 in de Nederlandse DNA-databank opgenomen en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van [aangever 1], geboren op [geboortedatum aangever 1]; dit betekent dat het bloed in de twee bemonsteringen (genomen van voor- én achterzijde van trui) van [aangever 1] afkomstig kan zijn, de berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. De binnenzijde van de kraag en de rechtermanchet van de trui zijn bemonsterd op contactsporen. Deze bemonsteringen zijn als AAED2372#03 (binnenzijde kraag) en AAED2372#04 (binnenzijde rechtermanchet) veiliggesteld voor onderzoek. Het celmateriaal in deze contactsporen kan van medeverdachte [medeverdachte 2] afkomstig zijn, waarbij de berekende frequentie kleiner dan één op één miljard is.26
Bij een ontmoeting met zijn dochter is verdachte op 21 december 2012 aangehouden.27
Bij gelegenheid van de inbewaringstelling heeft verdachte elke betrokkenheid bij de ten laste gebeurtenissen ontkend, heeft hij verklaard dat hij (medeverdachte) [medeverdachte 1] kent, en dat hij niets weet van een onder een container gevonden giletje of van sms-berichten aan zijn dochter.28
[vader aangever 1], de vader van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 verklaard dat hij op 23 november 2011, rond 20:15 uur, een paniekerig telefoontje kreeg van de partner van zijn zoon ([aangever 3]) en van aangever [aangever 2], inhoudende dat aangever [aangever 1] vastgehouden werd, dat [aangever 2] en [aangever 3] waren losgelaten om geld te verzamelen, nu € 10.000,00 en later meer en dat ze doodgeschoten zouden worden. [vader aangever 1] heeft verklaard dat hij met zijn echtgenote richting Rotterdam is gaan rijden met een bedrag van € 10.000,00.29 [moeder aangever 1], de moeder van aangever [aangever 1], heeft op 24 november 2011 eveneens verklaard over het telefoontje van [aangever 2] en de daarop volgende reis en het geld.30
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zal worden bewezen verklaard dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
1. Er is twijfel over de naam van de onbekende man "[voornaam 3]", "[voornaam 4]" of "[voornaam 2]". De omschrijvingen van zijn persoon passen niet bij verdachte of zijn niet specifiek genoeg. De door de aangevers gegeven signalementen zijn bovendien innerlijk tegenstrijdig. Verdachte wordt niet herkend als één van de aanwezige broers.
2. De aangevers verklaren op diverse punten tegenstrijdig en hun verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar.
3. Uit de tap van 24 november 2011 blijkt niet dat verdachte ten tijde van het feit aanwezig is geweest.
4. Het is onwaarschijnlijk dat de inhoud van het telefoontje en sms-bericht van december 2011 iets met het ten laste gelegde feit te maken heeft.
5. Het is onwaarschijnlijk dat verdachte en zijn broer met elkaar zouden bellen terwijl zij zich in dezelfde ruimte zouden bevinden. Datzelfde geldt voor de contacten met verdachte [medeverdachte 1].
6. Bij de observatie wordt verdachte niet gezien, terwijl hij volgens de aangifte wel op het woonwagenkamp aanwezig zou moeten zijn.
7. De betrokkenheid van verdachte wordt niet vastgesteld door objectieve bewijsmiddelen zoals sporenonderzoek.
8. Uit de zendmastgegevens kan de betrokkenheid van verdachte niet worden afgeleid.
9. Getuige [achternaam persoon 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] verklaren dat verdachte niet aanwezig was in de woning.
10. Geen van de aangevers herkent verdachte.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] op 23 november 2011 met medeverdachte [medeverdachte 1] en twee andere mannen een ontmoeting hebben gehad voor het oplossen van een conflict tussen [medeverdachte 1] en aangevers over de verkoop van een boot.
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte bij die ontmoeting één van de andere twee mannen was die, al dan niet tezamen met zijn medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en/of aan wederrechtelijke vrijheidsberoving met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen (gijzeling).
Verdachte heeft van meet af aan iedere betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend.
Alledrie de aangevers hebben verklaard dat er behalve [medeverdachte 1] twee broers aanwezig waren op de avond van het incident. Dit is een eerste onderdeel van het bewijs dat in de richting van verdachte wijst: de rechtbank heeft bij vonnis van heden op basis van onder meer het al aangehaalde DNA-spoor op de Armani-trui immers vastgesteld dat de broer van verdachte ([medeverdachte 2]) één van de drie daders was. Dat de aangevers de namen en (uiterlijke) omschrijvingen van de daders/broers kennelijk op sommige punten door elkaar halen kan mogelijk worden verklaard door de stressvolle situatie waaronder zij hun waarnemingen deden en doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid en consistentie van (de hoofdlijnen van) de verklaringen die zij over de gebeurtenissen van 23 november 2011 hebben afgelegd.
Over het daderschap van verdachte overweegt de rechtbank verder het volgende.
Het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] een dag na het incident (op 24 november 2011) heeft gevoerd met de houder van het toestel met nummer [telefoon 1 verdachte] over 'het gekopieerde briefje' en 'dat er iets moest worden weggepakt onder de vuilnisbakken bij [voornaam persoon 1]' kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geduid dan dat hiermee - daags na de poging tot afpersing en gijzeling - wordt geprobeerd belastend bewijsmateriaal uit het zicht van de politie te brengen in verband met een mogelijk naderende doorzoeking. Kennelijk is het de bedoeling van de sprekers om het (later door de politie in de woonwagen van [medeverdachte 1] aangetroffen) briefje met daarop de kopie van het rijbewijs van [aangever 1] en de autopapieren van [aangever 2] en het (aan de aangevers getoonde en later door de politie onder de vuilnisbak van [persoon 1] aangetroffen) Satudarah-hesje op een andere plek te leggen of weg te maken. Gezien het korte tijdsverloop tussen het incident en het telefoongesprek en gezien ook het feit dat degene met wie [medeverdachte 1] spreekt zonder nadere uitleg direct begrijpt waar [medeverdachte 1] op doelt, moet het zo zijn dat degene met wie [medeverdachte 1] belt bij het incident aanwezig is geweest.
Zoals al overwogen, voerde [medeverdachte 1] dit gesprek met het telefoonnummer [telefoon 1 verdachte]. Dit is het telefoonnummer waarover [slachtoffer mishandeling] daags voor het incident heeft verklaard dat het aan verdachte toebehoort. Dat verdachte behalve houder van het toestel ook degene was die op 24 november 2011 het gesprek met [medeverdachte 1] heeft gevoerd, leidt de rechtbank af uit de conclusies van het vergelijkend spraakonderzoek. Dit betekent dat genoemd telefoonnummer aan verdachte moet worden toegeschreven en dat hij degene was die daags na het incident met [medeverdachte 1] belde over het gekopieerde briefje en over datgene wat onder de vuilnisbak bij [persoon 1] lag. Dit levert een tweede bewijsmiddel op voor de betrokkenheid van verdachte bij hetgeen zich op 23 november 2011 heeft afgespeeld in de woonwagen van [medeverdachte 1].
Maar dit is niet alles. Uit het dossier blijkt immers dat er in de dagen na het incident door de betrokkenen van toestel wordt gewisseld, waarna er een ander telefoontoestel in het dossier figureert dat met verdachte in verband kan worden gebracht: het toestel met het nummer [telefoon 2 verdachte]. Dat ook dit toestel aan verdachte kan worden toegeschreven, blijkt niet alleen uit het feit dat hij het bij zijn aanhouding op zak had, maar ook uit het feit dat vanaf dit toestel sms-berichten worden verstuurd door 'papa' of 'papaatje' naar het toestel van [dochter verdachte], de dochter van verdachte.
Ook met dit toestel zijn belastende telefooncontacten gelegd. Zo wordt er gecommuniceerd over de problemen waarin "papatje" verkeert en over de vijf tot zeven jaren die boven het hoofd van "papa" hangen. Berichten die de rechtbank - in het licht van het voorgaande, en gezien ook het feit dat [medeverdachte 1] en zijn broer [medeverdachte 2] inmiddels waren aangehouden - niet anders kan duiden dan dat zij zien op de naderende aanhouding van verdachte in verband met zijn betrokkenheid bij een ernstig delict.
Verdachte heeft, behalve de opmerking dat dit alles hem niets zegt, geen verklaring kunnen of willen geven voor het aangehaalde telefoongesprek en de genoemde sms-berichten, terwijl - zoals al overwogen - de bij zijn aanhouding aangetroffen telefoon wel de sms-berichten van en aan zijn dochter bevatte. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, schreeuwen om een verklaring van de zijde van verdachte. Het feit dat verdachte in plaats daarvan heeft volhard in zijn stilzwijgen, mag naar het oordeel van de rechtbank in dit geval in zijn nadeel spreken.
Uit de enkele omstandigheid dat verdachte op de avond van het incident telefooncontacten heeft gehad met zijn broer (tevens medeverdachte) [medeverdachte 2], mag naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte op de bewuste avond niet met zijn broer (en [medeverdachte 1]) in de woonwagen van [medeverdachte 1] kan zijn geweest. Immers, uit de historische verkeersgegevens van de betreffende telefoons blijkt niet meer of anders dan dat op 23 november 2011 in ieder geval tussen 19:36 uur en 23:25 uur geen sms- of telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoons van verdachte en diens broer. Gezien de tijdlijn die de aangevers schetsen - zij zouden rond 19:00 uur in de woonwagen zijn aangekomen en de laatste aangever ([aangever 1]) heeft de woonwagen van [medeverdachte 1] rond 23:29 uur verlaten - kan het heel wel zijn dat verdachte en zijn broer die avond tussen de genoemde tijdstippen in elkaars aanwezigheid zijn geweest, waardoor de noodzaak tot het onderhouden van telefooncontact ontbrak.
Gelet op het vorenstaande overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte dat hij niet één van de betrokkenen in de woonwagen van [medeverdachte 1] op 23 november 2011 was, niet geloofwaardig is te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte één van de twee andere mannen was die samen met [medeverdachte 1] op 23 november 2011 in de woonwagen aanwezig was.
Nadere overweging ten aanzien van feit 1
Uit de verklaringen van de aangevers omtrent de gebeurtenissen op 23 november 2011 in samenhang met de door de politie omschreven toestand waarin [aangever 2] en [aangever 3] werden aangetroffen die avond leidt de rechtbank af dat in ieder geval op [aangever 2] kort daarvoor geweld was toegepast. Immers, zo beschrijft de politie, was bij [aangever 2] letsel te zien, bij beide wenkbrauwen en onder zijn rechteroog, leek hij erg angstig en trilden zijn handen. [aangever 2] en [aangever 3] spraken rond 20:54 uur de politie in Rotterdam aan en hebben direct hun verhaal gedaan. Daarbij is niet gebleken van onderlinge afstemming om welke reden dan ook. Intussen werd diverse malen door [aangever 1] en zijn moeder met [aangever 2] en [aangever 3] gebeld. Eén van de verbalisanten heeft daarbij ook horen vragen naar het adres waar het geld zou moeten worden afgeleverd. [aangever 1] werd vervolgens rond 23:41 uur bij het station in Den Haag aangetroffen. Dat [aangever 1] met de andere aangevers een verhaal zou hebben kunnen afstemmen is - nog daargelaten dat niet duidelijk is wat diens belang daarbij zou kunnen zijn - niet gebleken. Op dat punt is van belang de verklaring van zijn moeder dat [aangever 1] graag eerst met zijn ouders en zijn vrienden wilde spreken alvorens aangifte te doen maar dat niet werd toegelaten door de politie. De aangiften zijn gedaan op 24 november 2011 om 1.25 uur op het bureau Hoefkade door [aangever 1], om 1.45 uur op het bureau Leidschendam door [aangever 2] en om 1.55 op het bureau Leidschendam door [aangever 3].
Ui de aangiften - die niet alleen geloofwaardig en consistent zijn in de zin dat zij 'matchen' met het hiervoor omschreven (technisch) bewijs, maar die daarnaast ook onderling op belangrijke punten overeenkomen - kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden geconcludeerd. Zowel [aangever 1] als [aangever 2] als [aangever 3] heeft verklaard dat bij aankomst in de woonwagen van verdachte er nog twee andere mannen aanwezig waren. Deze mannen werden voorgesteld als broers, "[voornaam 1]" en "[voornaam 2]" of "[voornaam 3]". Er werd al snel gestompt en geschopt en er werd gedreigd met doodschieten dan wel knieën kapotschieten, als er niet € 30.000,00 betaald zou worden voor de boot. [aangever 1] en [aangever 2] zijn beiden door beide mannen geslagen en geschopt. [aangever 3] heeft verklaard dat het initiatief van "[voornaam 3]" uitging.
Ondersteuning voor de door aangevers beschreven dreigende situatie, ziet de rechtbank in het tonen van het Satudarah motorjasje - een dergelijk jasje is in de Fiat bus van medeverdachte [medeverdachte 1] gevonden - en de dreiging 'hen' (de rechtbank begrijpt: leden van die motorclub) erbij te halen, het kopiëren van het rijbewijs van [aangever 1], het opeisen en kopiëren van de autopapieren van [aangever 2], de mededeling van '[voornaam 3]' dat hij juist tien dagen eerder uit detentie was gekomen na een lange gevangenisstraf, de dreiging dat de familie iets zou worden aangedaan en het kapot trappen van de telefoon van [aangever 2].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Nadere overweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling van een situatie van wederrechtelijke vrijheidsberoving gelet moet worden op de concrete omstandigheden van het geval. In casu geldt daarvoor het volgende.
Uit de verschillende aangiften leidt de rechtbank af dat op enig moment sprake is geweest van geld halen door de drie aangevers, maar dat door één van de medeverdachten werd geopperd "er eentje vast te houden". Dit voorstel werd gevolgd, [aangever 2] en [aangever 3] werden weggestuurd om geld te gaan halen, en [aangever 1] moest achterblijven tot dat geregeld zou zijn. Aan [aangever 2] en [aangever 3] werden daarbij bedreigingen meegegeven, in de zin dat verdachte en zijn medeverdachten "alles van hen wisten, hen zouden weten te vinden en hun familie iets zou worden aangedaan". Het rijbewijs en de autopapieren werden gekopieerd. Uit het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond is voorts gebleken van de telefonische contacten tussen enerzijds [aangever 2] en [aangever 3] en anderzijds [aangever 1]. [aangever 2] heeft verklaard dat, toen hij samen met "[voornaam 3]" de autopapieren uit de auto ging halen, "[voornaam 3]" de voordeur van de woonwagen van het slot haalde met sleutels met een groen label. Sleutels met een dergelijk label of hoesje zijn bij de doorzoeking van de Fiat-bus van [medeverdachte 1] ook aangetroffen. In dit (ogenschijnlijke) detail ziet de rechtbank ondersteuning voor de verklaringen van aangevers dat de deur op slot althans dicht was, gedurende de ontmoeting. [aangever 1] werd nadat [aangever 2] en [aangever 3] waren vertrokken, bedreigd met de mededeling dat, als dezen "gekke dingen" zouden doen, hem en zijn familie iets zou overkomen.
Ondersteuning voor de aangiften wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien gevonden in de verklaringen van de ouders van [aangever 1] dat zij zijn afgereisd met een groot geldbedrag om te zorgen dat hun zoon zou worden vrijgelaten. Niet valt in te zien dat zij dat zouden ondernemen louter en alleen om een conflict over de verkoop van een boot te helpen oplossen.
De geschetste omstandigheden, in het licht van de eerdere toegepaste geweldshandelingen en bedreigingen, en gelet op de locatie waar de ontmoeting zich afspeelde, brengen in onderling verband en samenhang bezien, met zich dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever 1], gericht op het dwingen van [aangever 2] en [aangever 3] om verdachte en zijn medeverdachten een groot geldbedrag te bezorgen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. primair
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan die [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met zijn mededaders,
* meermalen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gestompt/geslagen en geschopt/getrapt en
* tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gezegd dat zij, verdachten, de knieën van die [aangever 1] en/of [aangever 2] kapot zouden schieten en/of die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of de familie van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] dood zouden schieten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, met het oogmerk [aangever 2] en [aangever 3] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededaders die [aangever 1] in een woning tegen zijn wil vastgehouden.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, zal worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts blijkt uit de reclasseringsrapportage dat verdachte zich in het verleden begeleidbaar heeft opgesteld en dat de reclassering mogelijkheden ziet om verdachte succesvol te begeleiden. De detentie valt verdachte, gelet op zijn psychische problemen, erg zwaar. De reclassering kan hem de hulp bieden die hij nodig heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Een op het oog alledaagse zakenafspraak is eind november 2011 volledig uit de hand gelopen. Eén van de mededaders van verdachte heeft twee mannen aan wie hij opdracht had gegeven zijn boot te verkopen, uitgenodigd om in zijn woonwagen over deze opdracht te komen spreken. In het gezelschap van de vriendin van één van hen, zijn deze twee mannen naar de woonwagen van de mededader gegaan, alwaar ook verdachte en diens broer aanwezig waren. De bijeenkomst ontaardde al snel in een ruzie, waarbij verdachte en zijn twee mededaders hebben geprobeerd de drie aangevers door bedreigingen te bewegen tot de afgifte van enkele tienduizenden euro's. Ook hebben zij - in een poging hun woorden kracht bij te zetten - diverse rake klappen en schoppen uitgedeeld. Eén van de aangevers is daarnaast met een asbak op het hoofd geslagen. Ook is geprobeerd de aangevers te intimideren door onder meer een hesje van een motorclub te laten zien, door te schermen met het feit dat één van de mannen net een lange gevangenisstraf had uitgezeten en door kopieën te maken van de autopapieren en het rijbewijs van de twee mannelijke aangevers-dit laatste kennelijk met de bedoeling om de aangevers het gevoel te geven dat zij te allen tijde getraceerd zouden kunnen worden.
Bij bedreigingen, gewelddadigheden en intimidaties is het echter niet gebleven: één van de mannelijke aangevers is door verdachte en zijn mededaders van zijn vrijheid beroofd, terwijl de andere twee aangevers met de auto werden weggestuurd om het geëiste geld te gaan regelen. Deze twee aangevers hebben ruim een uur rondgereden - al die tijd in onzekerheid verkerend over het lot van hun (zaken)partner - voordat zij voldoende moed hadden verzameld om de politie in te schakelen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op deze bedreigende, intimiderende en gewelddadige wijze heeft geprobeerd een (gestelde) schuld te innen en dat hij aldus 'het recht in eigen hand heeft genomen'. Dat verdachte en zijn mededaders met hun handelen op grove wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de drie aangevers, behoeft gezien het hiervoor overwogene geen verder betoog en blijkt genoegzaam uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen. In die verklaringen beschrijven de aangevers, elk op hun eigen wijze, dat en hoe zij als gevolg van de gebeurtenissen het vertrouwen in anderen zijn kwijtgeraakt en moeite hebben met het hervatten van de dagelijkse bezigheden. Dit laatste geldt - naar de rechtbank aanneemt - in het bijzonder voor de twee mannelijke aangevers, die hun brood verdien(d)en in de botenwereld en die ook in de toekomst beroepshalve (huis)bezoeken zullen moeten afleggen aan klanten. Voor één van de aangevers heeft het gebeurde bovendien ook aanwijsbare psychische gevolgen gehad, die hij probeert te bestrijden met therapie.
Als het gaat om de persoon van verdachte, is allereerst zijn strafblad, gedateerd 22 december 2011, van belang. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte in 2010 nog werd veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf wegens afpersing, poging tot afpersing en vuurwapenbezit-een zaak waarvan de proeftijd nog liep toen de bewezen verklaarde feiten zich voordeden.
Omdat verdachte consequent afstand heeft gedaan van het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn, is de rechtbank - als het gaat om de persoon van verdachte en diens drijfveren - aangewezen op het rapport dat de reclassering op 9 februari 2012 over verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat verdachte is opgegroeid in een woonwagenkamp, waar hij al vroeg in zijn jeugd in aanraking kwam met middelenmisbruik en huiselijk geweld. Verdachte is na het behalen van de benodigde certificaten enige tijd als zelfstandig kraanmachinist werkzaam geweest en heeft naar eigen zeggen op enig moment het besluit genomen zich te distantiëren van het criminele milieu waarin hij is opgegroeid. Door een drietal gevallen van zelfdoding in de familiesfeer - waarvan verdachte in één geval getuige is geweest - is verdachte in 2009 getraumatiseerd geraakt. Hij is gediagnosticeerd met PTSS en functioneert volgens een recent afgenomen persoonlijkheidsonderzoek op zwakbegaafd niveau. Eerdere reclasseringscontacten zijn doorgaans positief verlopen. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder gelijktijdige verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke straf die verdachte in 2010 werd opgelegd.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank over de straftoemeting als volgt. Op grond van de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur zonder meer op zijn plaats. Een dergelijke gevangenisstraf vindt bovendien rechtvaardiging in de onverbeterlijkheid die het gedrag van verdachte kenmerkt: uit diens strafblad blijkt immers dat hij hangende de proeftijd van een deels voorwaardelijke straf die hem was opgelegd voor afpersing en poging tot afpersing, voor exact ditzelfde feit met justitie in aanraking gekomen is.
Gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd (in het bijzonder: het relatief beperkte lichamelijke letsel dat is toegebracht), de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank evenwel met de verdediging van oordeel dat in dit geval een (aanzienlijk) lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend is. Wel is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat - omdat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd gedurende de proeftijd van een forse voorwaardelijke straf, iets waardoor verdachte zich kennelijk niet heeft laten weerhouden - er nu geen reden meer is tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden in dit geval passend.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.742,36 bestaande uit een bedrag van € 242,36 in verband met materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.314,67, bestaande uit een bedrag van € 1.814,67 in verband met materiële schade en een bedrag van €1.500,00 in verband met immateriële schade.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,00 in verband met immateriële schade.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke en volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1], een bedrag van € 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2] en een bedrag van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - gelet op haar verzoek om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten - op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.742,36.
Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 242,36, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 13 april 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (wettelijk eigen risico in verband met een consult bij een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2]
De vordering is inhoudelijk door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.314,67. Met betrekking tot de materiële schade van in totaal € 1.814,67, is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval is ontstaan met ingang van 20 september 2012 - zijnde de datum waarop de laatste schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (het bezoek per auto aan een psycholoog) - zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat de immateriële schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan, zal de wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].
Ten aanzien van de vordering van [aangever 3]
De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu door of namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 november 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tezamen met zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3].
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie af te wijzen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 27 juni 2012 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2010, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede het strafblad van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en de op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14g, 24c, 36f, 45, 47, 57, 282a, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gijzeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de vordering van [aangever 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 1], een bedrag van € 1.742,36, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 242,36 vanaf 13 april 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.742,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 2] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 2], een bedrag van € 3.314,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 23 november 2011 en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.814,67 vanaf 20 september 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.314,67 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 43 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering van [aangever 3] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 3], een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [medeverdachte 1] (09/754249-11) en [medeverdachte 2] (09/754253-11) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2010, gewezen onder parketnummer 09/900866-09, te weten gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mrs. E.C.M. Bouman en J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2013.
Mr. Bouman en mr. Van Rhijn zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van het onderzoek 15 B13 11-330 "Distelvlinder", van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
2 Proces-verbaal, regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, 0/OPV/AH, p. 1-3 met als bijlagen foto's van het letsel van [aangever 2], p. 11-15
3 Proces-verbaal van bevindingen 0/OPV/AH, p. 20-21
4 Proces-verbaal verhoor aangever ([aangever 1]) 0/OPV/A, p. 2-6
5 Proces-verbaal van verhoor aangever ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 11-16
6 Proces-verbaal van verhoor aangever (aanvullend verhoor) ([aangever 2]), 0/OPV/A, p. 20
7 Proces-verbaal van verhoor aangever ([aangever 3]), 0/OPV/A, p. 22-27
8 Proces-verbaal van relaas, V/[medeverdachte 1]/MPV, p. 1-2
9 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, 0/BD, p. 4-5
10 Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking, 0/BD, p. 4-13 en p. 31-42
11 Proces-verbaal bevindingen doorzoeking voertuig [kenteken Fiat], 0/BD, p. 8
12 Proces-verbaal V/[medeverdachte 1]/MPV/09
13 Proces-verbaal 0/OPV/T/1-12
14 Proces-verbaal 0/OPV/T/13
15 Proces-verbaal 0-OPV-AH-163.
16 Proces-verbaal V/[verdachte]/MPV/ p. 51
17 Proces-verbaal V/[verdachte]/MPV, p. 43-44
18 Proces-verbaal 0/OPV/T /p. 16-17
19 Proces-verbaal 0/OPV/T/ p. 18-21
20 Proces-verbaal OPV/O/BD/ p. 2
21 Proces-verbaal V/[medeverdachte 2]/MPV, p. 5-6
22 Proces-verbaal 0/OPV/AH/ p. 71 e.v. en p. 83 e.v.
23 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 73, 78
24 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH, p. 71, 74, 79
25 Geschrift, te weten 'Vergelijkend spraakonderzoek inzake [verdachte], opgemaakt door [deskundige 1 NFI] MSc, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 21 mei 2012 (losse bijlage bij het dossier)
26 Geschrift, te weten 'Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gijzeling en mishandeling gepleegd in Den Haag op 23 november 2011', opgemaakt door [deskundige 2 NFI], verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 30 december 2011, 0/OPV/FO p. 14-22
27 Proces-verbaal V/[verdachte]/O, p. 3
28 Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling door de rechter-commissaris
29 Proces-verbaal verhoor getuige ([vader aangever 1]), 0/OPV/G, p. 6-11
30 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/G, p. 2-5