ECLI:NL:RBDHA:2013:9956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-441500 - KG ZA 13-432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke invrijheidstelling en ontvankelijkheid in hoger beroep in kort geding

In deze zaak heeft eiser, thans gedetineerd, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, waarin hij vorderde dat de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf zou worden opgeschort en dat hij onmiddellijk in vrijheid zou worden gesteld. Eiser was eerder bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens diefstal in vereniging, met een bijkomende voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Eiser stelde dat hij tijdig hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar dat dit vonnis niet aan hem was betekend. De Staat voerde aan dat het hoger beroep tardief was, omdat eiser dit pas op 8 april 2013 had ingesteld, terwijl dit binnen veertien dagen na het vonnis van 4 februari 2013 had moeten gebeuren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechter stelde vast dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis direct na de uitspraak kon plaatsvinden, omdat de dagvaarding aan eiser in persoon was uitgereikt. Eiser had de mogelijkheid om de tijdigheid van zijn hoger beroep te betwisten via een verzoek aan de strafrechter, maar had ervoor gekozen om een kort geding aan te spannen, waardoor de weg naar de burgerlijke rechter was afgesloten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stelling van eiser dat hij niet was bijgestaan door een advocaat en niet goed was geïnformeerd over de procedure, niet aannemelijk was gemaakt en dat dit voor zijn rekening kwam.

De voorzieningenrechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat waren begroot op € 1.405,--. Dit vonnis is uitgesproken op 3 mei 2013 door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/441520 / KG ZA 13-432
Vonnis in kort geding van 3 mei 2013
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. V.C. van der Velde te Almere,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.Het procesverloop

[eiser] heeft de Staat op 24 april 2013 doen dagvaarden om op 3 mei 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld
en nog dezelfde dag is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 mei 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van 4 februari 2013 is [eiser] door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand vanwege – kort gezegd – diefstal in vereniging. In dat vonnis heeft de politierechter tevens de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2.2.
In een ‘Akte van uitreiking’ van 17 november 2012, alsmede in het ‘proces-verbaal van bevindingen’ van dezelfde datum is – voor zover hier van belang – vermeld dat op 17 november 2012 aan [eiser] in persoon is uitgereikt de dagvaarding die de onder 2.1. bedoelde procedure heeft ingeleid. In het proces-verbaal is tevens vermeld dat dit stuk aan [eiser] is voorgelezen en vertaald door een tolk, waarna [eiser] heeft verklaard de inhoud ervan te hebben verstaan en begrepen.
2.3.
Op 8 april 2013 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 4 februari 2013.
2.4.
De tenuitvoerlegging van de bij het meergenoemde vonnis aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf is aangevangen op 22 april 2013.
2.5.
In een brief van 1 mei 2013 heeft een juridisch administratief medewerker van de rechtbank Noord-Holland het volgende aan de advocaat van [eiser] meegedeeld:
“(…)
Gelet op uw faxbericht (…), gedateerd 1 mei 2013 (…), merk ik allereerst op dat u zich bij brief van 22 april j.l. heeft gewend tot het kantoor van de landsadvocaat. Bij deze brief heeft u gevoegd een conceptdagvaarding contra de Staat der Nederlanden.
Kennelijk hebt u dus reeds stappen ondernomen in de richting van het Openbaar Ministerie c.q. de Staat.
Tegen deze achtergrond en zonder enige toelichting uwerzijds ontgaat mij thans de strekking van uw verzoek, gericht aan de voorzitter van de strafkamer in de rechtbank Noord-Holland.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de straf van [eiser] wordt opgeschort en dat hij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. [eiser] heeft op dezelfde dag dat hem bekend werd dat hij bij verstek is veroordeeld, te weten op 8 april 2013, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 4 februari 2013. Dit vonnis is niet aan [eiser] betekend. De inleidende dagvaarding is weliswaar vertaald, maar [eiser] werd niet bijgestaan door een advocaat en hij is niet gewezen op de gebruikelijke gang van zaken in een strafrechtelijke procedure en mogelijke consequenties daarvan. Het vonnis is dan ook niet onherroepelijk geworden. [eiser] heeft tijdig hoger beroep ingesteld en het aanwenden van dit rechtsmiddel heeft opschortende werking, zodat de Staat ten onrechte is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 februari 2013 aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door het vonnis van de politierechter van 4 februari 2013 ten uitvoer te leggen, hoewel hij daartegen hoger beroep heeft ingesteld. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven. Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiser] in zijn vorderingen ook ontvankelijk is.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is, gelet op het volgende. Op grond van artikel 557 lid 2 Sv kon de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen vonnis van 4 februari 2013, waarvan op grond van artikel 366 lid 2 onder a Sv aan [eiser] geen mededeling behoefde te worden gedaan omdat de dagvaarding aan hem in persoon is uitgereikt, direct na de uitspraak geschieden. Dit zou ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 557 Sv anders zijn als het openbaar ministerie van mening zou zijn dat [eiser] tijdig een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis had ingesteld. Dit is echter niet het geval. Het openbaar ministerie stelt zich immers op het standpunt dat het door [eiser] ingestelde hoger beroep tardief is, nu [eiser] pas op 8 april 2013 hoger beroep tegen het verstekvonnis heeft ingesteld, terwijl hij dat volgens het bepaalde in artikel 408, eerste lid onder a, Sv binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, derhalve uiterlijk op 18 februari 2013, had moeten doen.
4.3.
Als [eiser] het met dat oordeel van het openbaar ministerie niet eens is, kan hij gelet op het bepaalde in artikel 557, derde lid, Sv een verzoek doen aan de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank om een oordeel te geven over de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld en of het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van het vonnis mag overgaan. Volgens vaste jurisprudentie wordt hier met ‘voorzieningenrechter’ de strafrechter bedoeld en niet de civiele rechter. Daarmee staat voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open waarmee een met een kort geding vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Gelet daarop is de weg naar de burgerlijke rechter afgesloten.
4.4.
[eiser] heeft nog gesteld dat hij bij de rechtbank Noord-Holland een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf heeft ingediend, maar dat hem door de rechtbank is meegedeeld dat nu reeds een kort geding aanhangig is gemaakt, voor de rechtbank geen aanleiding bestaat het verzoek te behandelen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] verwezen naar de onder 2.5. genoemde brief. Echter, uit deze brief kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid welke strekking het verzoek aan de rechtbank Noord-Holland heeft gehad en al evenmin dat zou zijn meegedeeld dat er geen rechtsgang bij de rechtbank openstaat.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dat [eiser], zoals hij stelt, in de procedure die tot het vonnis van 4 februari 2013 heeft geleid niet is bijgestaan door een advocaat, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico behoort te komen en doet aan het voorgaande niet af. De stelling van [eiser] dat hij bij de uitreiking van de inleidende dagvaarding door de tolk niet is ingelicht over de gebruikelijke gang van zaken in het strafrecht en de consequenties van zijn strafzaak, is tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Staat en mede in het licht van de hiervoor onder 2.2. bedoelde verklaring niet aannemelijk geworden, en leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Dit geldt te meer nu tegen [eiser] reeds eerder strafrechtelijke procedures zijn gevoerd waarin hij wel werd bijgestaan door een advocaat.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2013.
mvt