ECLI:NL:RBDHA:2013:9956
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Onmiddellijke invrijheidstelling en ontvankelijkheid in hoger beroep in kort geding
In deze zaak heeft eiser, thans gedetineerd, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, waarin hij vorderde dat de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf zou worden opgeschort en dat hij onmiddellijk in vrijheid zou worden gesteld. Eiser was eerder bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens diefstal in vereniging, met een bijkomende voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Eiser stelde dat hij tijdig hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar dat dit vonnis niet aan hem was betekend. De Staat voerde aan dat het hoger beroep tardief was, omdat eiser dit pas op 8 april 2013 had ingesteld, terwijl dit binnen veertien dagen na het vonnis van 4 februari 2013 had moeten gebeuren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechter stelde vast dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis direct na de uitspraak kon plaatsvinden, omdat de dagvaarding aan eiser in persoon was uitgereikt. Eiser had de mogelijkheid om de tijdigheid van zijn hoger beroep te betwisten via een verzoek aan de strafrechter, maar had ervoor gekozen om een kort geding aan te spannen, waardoor de weg naar de burgerlijke rechter was afgesloten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stelling van eiser dat hij niet was bijgestaan door een advocaat en niet goed was geïnformeerd over de procedure, niet aannemelijk was gemaakt en dat dit voor zijn rekening kwam.
De voorzieningenrechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat waren begroot op € 1.405,--. Dit vonnis is uitgesproken op 3 mei 2013 door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe.