ECLI:NL:RBDHA:2013:9953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
1187112 RL EXPL 12-18969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. de Jongh, tegen de kantonrechter mr. F.A.M. Veraart. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de beslissing van de kantonrechter om verzoeker niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op nieuwe producties die door de wederpartij waren ingediend. Verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid en dat er sprake was van de schijn van partijdigheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2013 was verzoeker aanwezig, maar de kantonrechter en de wederpartij waren niet verschenen. Verzoeker voerde aan dat de kantonrechter al een oordeel had gevormd zonder hem te horen, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. De kantonrechter verdedigde haar beslissing door te stellen dat het niet noodzakelijk was om verzoeker te horen over de nieuwe producties, en dat haar afwijzing van het verzoek tot een nadere akte geen blijk gaf van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De door verzoeker aangevoerde feiten gaven geen aanleiding om te vrezen dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/11
rekestnummer: 436772 KG RK 13-307
zaaksnummer: 1187112 RL EXPL 12-18969
datum beschikking: 4 maart 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te[woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E. de Jongh,
tegen
[X.],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. E.W. Kesler,
strekkende tot wraking van:
mr. F.A.M. Veraart,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op de rolzitting van 17 december 2012 is door [X.] een conclusie van dupliek genomen waarbij twee nieuwe producties zijn overlegd. De kantonrechter heeft vervolgens bij brief van 27 december 2012 aan partijen kenbaar gemaakt dat op 11 februari 2013 vonnis zou worden gewezen en dat geen aktes meer konden worden genomen. Verzoeker heeft hierop bij brief van 3 januari 2013 verzocht om hieraan voorafgaand nog in de gelegenheid te worden gesteld zich bij nadere akte over voornoemde producties uit te laten, welk verzoek door de kantonrechter bij brief van 15 januari 2013 is afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens bij brief van 7 februari 2013 verzocht om wraking van de kantonrechter. Bij brief van 12 februari 2013 heeft de kantonrechter de wrakingskamer in kennis gesteld van haar standpunt ter zake.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. de Jongh, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De kantonrechter is – zoals vooraf bericht – niet verschenen. [X.] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de beslissing van de kantonrechter om verzoeker niet in de gelegenheid te stellen bij akte te reageren op de bij conclusie van dupliek overgelegde producties blijk geeft van vooringenomenheid, nu haar oordeel over de zaak zonder verweerder te hebben gehoord kennelijk al vaststaat. Hieruit blijkt partijdigheid, althans de schijn daarvan.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft – kort gezegd – aangevoerd dat haar afwijzing van het verzoek tot het nemen van een nadere akte was ingegeven door haar voorlopig oordeel dat het voor een goede instructie van de zaak niet noodzakelijk is kennis te nemen van verzoekers reactie op de nieuwe producties. Haar oordeel zou zij niet ten nadele van verzoeker baseren op stukken waarover hij zich niet of niet voldoende heeft kunnen uitlaten; een door artikel 132 en 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingegeven werkwijze, die haars inziens geen blijk geeft van vooringenomenheid.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3 weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Aan de enkele omstandigheid dat de kantonrechter heeft geweigerd verzoeker in de gelegenheid te stellen zich over de bij conclusie van dupliek overlegde stukken uit te laten, valt niet een objectief gerechtvaardigde vrees te ontlenen dat zij bij de beoordeling van de zaak niet onpartijdig is. De artikelen 132 en 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering laten de kantonrechter immers vrij om af te zien van het horen van een partij over een door de wederpartij ingebracht stuk, zolang de inhoudelijke beslissing niet ten nadele van deze partij op dit stuk wordt gebaseerd. Nu geen aanleiding is te veronderstellen dat de kantonrechter haar inhoudelijke beslissing in strijd met deze voorschriften zou vormgeven, is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet gebleken. Van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor is dan ook geen sprake.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. E. de Jongh;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn gemachtigde mr. E.W. Kesler;
• de kantonrechter mr
.F.A.M. Veraart.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Timmermans, voorzitter, en mrs. T.F. Hesselink en
I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013.