ECLI:NL:RBDHA:2013:9952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
1196545 RL EXPL 12-22177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek wegens gebrek aan schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats, die zich in persoon had gesteld in een civiele procedure. De verzoeker was van mening dat de kantonrechter, mr. R.J. ter Kuile, partijdig was door geen verstek te verlenen aan de gedaagde partij, mr. E.A. van Win, terwijl het dossier geen stelbrief bevatte. De verzoeker stelde dat deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte.

Tijdens de comparitie op 5 februari 2013 was de gedaagde partij niet verschenen, maar was in plaats daarvan B.D.W. Martens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J.M. Drion. De verzoeker voerde aan dat Martens niet-ontvankelijk moest worden verklaard en dat Van Win bij verstek moest worden veroordeeld. De kantonrechter gaf aan dat er wel degelijk een stelbrief was ontvangen, wat de verzoeker niet accepteerde. Dit leidde tot het mondelinge verzoek tot wraking, dat op 18 februari 2013 werd behandeld.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om geen verstek te verlenen een processuele beslissing was en dat dergelijke beslissingen in principe geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeker had niet aangetoond dat de kantonrechter een vooringenomenheid koesterde. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/10
rekestnummer: 436749 KG RK 13-306
zaaksnummer: 1196545 RL EXPL 12-22177
datum beschikking: 4 maart 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker]
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
procederend in persoon,
eisende partij,
verzoeker in de wraking,
tegen
mr. E.A. van Win, in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten te
’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Leiden,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.J.M. Drion,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 5 februari 2013 heeft in bovenvermelde zaak ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij als gedaagde partij niet E.A. van Win is verschenen, maar B.D.W. Martens, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J.M. Drion. Verzoeker heeft zich bij aanvang van de comparitie op het standpunt gesteld dat Martens niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat Van Win bij verstek dient te worden veroordeeld. Mr. Drion heeft hierop meegedeeld zich tijdig als gemachtigde van Van Win te hebben gesteld zodat van verstekverlenging geen sprake kan zijn. De kantonrechter deelde mede dat hoewel het dossier geen stelbrief bevatte, blijkens het interne computersysteem en het roljournaal, wel een stelbrief was ontvangen. Verzoeker nam hiermee geen genoegen en wenste kennisneming van de stelbrief. Toen de kantonrechter hieraan niet kon voldoen heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan. Bij brief van 7 februari 2013 heeft verzoeker het verzoek toegelicht. De kantonrechter heeft de wrakingskamer bij brief van 11 februari 2013 alsmede bij een ongedateerde brief, ontvangen op 12 februari 2013, in kennis gesteld van zijn standpunt omtrent de wraking..
Op 15 februari 2013 is ter griffie ontvangen een brief met bijlage van mr. R.J.M Drion, gedateerd 14 februari 2013. Omdat bij na te melden mondeling behandeling niet bleek dat verzoeker die brief met bijlage had ontvangen, is aan hem een afschrift daarvan uitgereikt, waarbij hij in de gelegenheid werd gesteld die brief met bijlage te lezen en daarop commentaar te geven, van welke gelegenheid verzoeker gebruik heeft gemaakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft aldaar het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. De kantonrechter is – zoals vooraf bericht – niet verschenen. De heren Van Win, Martens en mr. Drion zijn evenmin verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de kantonrechter door tegen Van Win geen verstek te verlenen terwijl het dossier geen stelbrief bevatte, blijk heeft gegeven van partijdigheid, althans de schijn daarvan heeft gewekt.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij ter comparitie voldoende inspanning heeft verricht om aan verzoeker inzichtelijk te maken op grond waarvan bleek dat de gemachtigde van Van Win zich tijdig had gesteld.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer merkt de beslissing van de kantonrechter om geen verstek tegen Van Win te verlenen, tegen welke beslissing de wraking zich richt, aan als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• gedaagde in de hoofdzaak p/a zijn gemachtigde mr. P.J.M. Drion;
• de kantonrechter mr
.R.J. ter Kuile.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Timmermans, voorzitter, mrs. J.W. du Pon en
I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013.