Op 6 augustus 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een woningoverval op 11 december 2012 in Zoetermeer. De officier van justitie had de verdachte ten laste gelegd dat hij samen met anderen een grote hoeveelheid goederen had weggenomen, waarbij geweld was gebruikt tegen het slachtoffer, [benadeelde partij C.]. Tijdens de zitting op 23 juli 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, aangezien niet kon worden vastgesteld dat hij in de woning was geweest tijdens de overval.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer had een gedetailleerde beschrijving gegeven van de overval en de daders, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig was in de woning. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte als medepleger bij de overval betrokken was. De verklaring van de verdachte dat hij op de achterbank van de auto zat en geen betrokkenheid had bij de overval, werd geloofwaardig bevonden in het licht van de tegenstrijdige verklaringen van de medeverdachte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.P.C. van Essen, en is op 6 augustus 2013 openbaar gemaakt.