ECLI:NL:RBDHA:2013:9948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
09-753950-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en voorbereidingshandelingen van GHB en GBL door verdachte in Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende Opiumwetdelicten. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen van GHB en het voorhanden hebben van GBL, een precursor voor de bereiding van GHB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 9 mei 2012 en 24 januari 2013 opzettelijk GHB heeft verkocht en dat hij op 25 januari 2013 in zijn woning in Leiden een hoeveelheid GHB en andere harddrugs in zijn bezit had. De verdachte heeft verklaard dat hij GBL verkocht als schoonmaakmiddel, maar de rechtbank oordeelde dat hij moest hebben geweten dat zijn klanten de GBL gebruikten voor de bereiding van GHB. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs geaccepteerd, ondanks zijn latere ontkenning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook verschillende in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/753950-12
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. A.F. Hof, advocaat te Amersfoort, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 09 mei 2012 tot en met 24 januari 2013 te Leiden opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelhe(i)d(en) GHB (4 hydroxyboterzuu)r een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2013 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende GHB/4-hydroxyboterzuur en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine, zijnde GHB/4-hydroxyboterzuur en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 09 mei 2012 tot en met 25 januari 2013 te Leiden om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB
(4-hydroxyboterzuur) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer grote hoeveelheden GBL/Gamma-butyrolacton, zijnde de hoofdingredient van GHB (4-hydroxyboterzuur) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een drietal Opiumwetdelicten, te weten handel in GHB (feit 1), het voorhanden hebben van diverse harddrugs (feit 2) en het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de handel in GHB.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat al het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de bekennende verklaring van verdachte moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte deze enkel zou hebben afgelegd om door de politie in vrijheid te worden gesteld. Overig bewijs ontbreekt haars inziens.
Met betrekking tot feit 2 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bereiding van GBH.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Feit 1
De feiten
Naar aanleiding van informatie bekend geworden uit een ander lopend strafrechtelijk onderzoek, alsmede naar aanleiding van diversie CIE-meldingen is in oktober 2012 een onderzoek gestart naar verdachte en zijn mogelijke betrokkenheid bij de handel in GHB. [2] Op 25 januari 2013 is in de woning van verdachte in Leiden een maatbeker met GHB aangetroffen. [3] Verder is in het bedrijfspand van verdachte, eveneens in Leiden, een doos aangetroffen met daarin nieuwe tubes en schroefdopjes die gebruikt kunnen worden voor de verpakking van gebruikershoeveelheden GHB. [4] Verdachte heeft hierover op 27 januari 2013 verklaard dat hij GHB heeft verkocht. Dit gebeurde tot september 2012, maar ook in de maanden daarna. [5] [naam], de toenmalige vriendin van verdachte, heeft verklaard dat in de kringen waarin verdachte zich begeeft, bekend is dat hij (onder meer) GHB verkoopt. [6]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de ten laste gelegde verkoop van GHB wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat de bekennende verklaring van verdachte – waarop hij later is teruggekomen – niet kan dienen tot het bewijs wordt verworpen, omdat de daaraan ten grondslag gelegde stelling dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd uitstuitend met als doel weer vrij te komen niet aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte en het overige aangehaalde bewijs biedt over en weer voldoende steun om een bewezenverklaring te kunnen dragen.
3.4.2
Feit 2
De feiten
In een voertuig van verdachte zijn door de politie op 25 januari 2013 in Leiden circa honderd pillen en een wit poeder aangetroffen. [7] Uit onderzoek naar de van deze middelen genomen monsters is gebleken dat het de volgende stoffen betreft: GHB (4-hydroxyboterzuur), MDMA (3,4-mehtyleendioxymethamfetamine) en amfetamine. [8]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte de genoemde middelen voorhanden heeft gehad, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
3.4.3
Feit 3
Verdachte heeft zich vanaf 2008 tot 25 januari 2013 vanuit zijn bedrijfspand in Leiden op bedrijfsmatige wijze beziggehouden met de in- en verkoop van GBL. [9]
GBL is een belangrijke grondstof van GHB (4-hydroxyboterzuur), een op lijst I behorende bij de Opiumwet voorkomend middel. [10] GBL valt thans niet onder het toepassingsbereik van de Opiumwet en het uitsluitend voorhanden hebben en verkopen van deze stof is dan ook niet strafbaar. Verdachte wordt echter verweten GBL voorhanden te hebben gehad ter voorbereiding van de productie van GHB, een feit dat wel strafbaar is gesteld. In dat geval is vereist dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stof bestemd was voor de bereiding van GHB.
Verdachte heeft verklaard dat hij de GBL heeft verkocht als schoonmaakmiddel voor onder meer autovelgen en dat hij geen ernstige redenen had te vermoeden dat zijn afnemers de stof zouden aanwenden ter bereiding van GHB. Verdachte is uit eigen ervaring er wel mee bekend dat met toepassing van GBL op eenvoudige wijze GHB gemaakt kan worden. [11]
Ter beantwoording van de vraag of in weerwil van de lezing van verdachte de hiervoor bedoelde voorbereidingshandelingen kunnen worden vastgesteld, overweegt de rechtbank als volgt.
Een verbalisant, materiedeskundige van het Expertisecentrum synthetische drugs en precursoren van het KLPD, heeft een proces-verbaal opgemaakt over onder meer de legale en illegale toepassing van GBL. Anders dan de raadsvrouw, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van deze verbalisante en ziet zij geen reden haar proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs. In het proces-verbaal wordt gerelateerd dat in de reguliere en specialistische schoonmaakbranche geen gebruik wordt gemaakt van schoonmaakmiddelen die GBL bevatten. Verder blijkt geen van de in het onderzoek betrokken (professionele) velgenreinigers GBL als ingrediënt te bevatten. De prijs van velgenreinigers in de detailhandel varieert van € 11,00 tot € 25,00 per liter. Door enkele producenten van schoonmaakmiddelen wordt bij de bereiding van enkele van hun middelen wel GBL gebruikt, doch in concentraties van hooguit 60 procent. [12]
In een door verdachte geplaatste internetadvertentie wordt benadrukt dat de door hem aangeboden GBL een zuiverheid heeft van 99,99 procent. [13] Verder blijkt uit afgetapte telefoongesprekken van verdachte met kennelijk potentiële klanten dat hij zijn product aanprijst vanwege de zuiverheid van 99,99 procent. Zo geeft hij te kennen dat deze zuiverheid het belangrijkst is [14] en dat het vanwege deze zuiverheid geen ‘vervuilde teringbende’ is. [15]
Verdachte kocht de GBL in voor een prijs van € 7,00 à € 8,00 per liter en verkocht deze voor € 65,00 per liter. Zijn klantenkring bestond mede uit particulieren. Sommigen van zijn klanten kochten om de anderhalve week GBL. Het kwam voor dat ook na sluitingstijd van de winkel werd geleverd. [16] Een klant van verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment buiten kantooruren dringend GBL nodig had voor inwendig gebruik. Hij belde verdachte en vertelde dat hij zo ziek was dat hij dringend GBL nodig had. Verdachte gaf hierop te kennen dat hij meteen kon komen en had de GBL voor deze klant achter een wiel van zijn auto klaargezet. Het geld mocht deze klant achterlaten in de brievenbus van verdachte. [17]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de maanden voor zijn aanhouding op 25 januari 2013 erover heeft gedacht om een eindgebruikersverklaring in gebruik te nemen teneinde te voorkomen dat zijn klanten de door hem verkochte GBL zouden aanwenden ter bereiding van GHB. [18]
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, bezien in hun onderlinge verband en samenhang, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte moet hebben geweten dat (een deel van) zijn klanten de door hem geleverde GBL aanwendde voor de bereiding van GHB. De particuliere klantenkring, de frequentie waarmee een deel van de klanten afnam, het belang dat werd toegekend aan de zuiverheid van de GBL, de hoogte van de gehanteerde prijzen, het leveren buiten kantooruren, verdachtes bekendheid met de toepassingsmogelijkheid van GBL en ten slotte verdachtes verklaring over de door hem op te stellen eindgebruikersverklaring zijn omstandigheden die geen andere conclusie kunnen dragen. De lezing van verdachte dat zijn klanten de GBL gebruikten voor de reiniging van autovelgen, wordt hierdoor weerlegd en acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Het ten laste gelegde feit zal derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode van 9 mei 2012 tot en met 24 januari 2013 te Leiden opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een of meer hoeveelheden GHB (4 hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 25 januari 2013 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB/4-hydroxyboterzuur en amfetamine en MDMA , zijnde GHB/4-hydroxyboterzuur en amfetamine en MDMA , (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 9 mei 2012 tot en met 25 januari 2013 te Leiden om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer grote hoeveelheden GBL/Gamma-butyrolacton, zijnde de hoofdingredient van GHB (4-hydroxyboterzuur) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit.
De rechtbank heeft enkele schrijf- en taalfouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in geval van een strafoplegging te volstaan met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou haars inziens beperkt moeten blijven tot de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal ernstige Opiumwetdelicten, te weten handel in GHB, het voorhanden hebben van diverse harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB. Het is algemeen bekend dat deze verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De treurige voorbeelden hiervan blijken onder meer uit een aantal in het dossier gevoegde verklaringen van drugsgebruikers. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich hierdoor niet heeft laten weerhouden, maar kennelijk slechts heeft gehandeld uit eigen financieel gewin.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2013, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage van reclassering GGZ Palier d.d. 20 maart 2013. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Gelet op het voorgaande en rekeninghoudend met de door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke belangen van verdachte acht de rechtbank de na te melden gevangenisstraf passend geboden. Een deel hiervan zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de proeftijd worden vastgesteld op twee jaren, omdat de noodzaak van een proeftijd van drie jaren niet is gebleken. Verder zal worden afgezien van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, nu verdachte hiertegen ter terechtzitting uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt, ondermeer vanwege het feit dat hij enkele dagen per week in België verblijft.

7.De in beslag genomen goederen

Onder verdachte zijn diverse voorwerpen in beslag genomen. Een afschrift van de beslaglijst is als bijlage A aan het vonnis gehecht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de op de beslaglijst onder 8, 9, 14, 15, 16 en 17 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 43 vermelde voorwerp dient te worden verbeurd verklaard en de overige voorwerpen kunnen zijns inziens worden teruggegeven aan verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen – met uitzondering van de verdovende middelen – dienen ter worden teruggegeven aan verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 8, 9, 15, 16, 17 vermelde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn hiervoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan en/of zijn bestemd tot het begaan daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 14 vermelde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is daarvoor vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, terwijl het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 43 vermelde voorwerp verbeurd verklaren. Dit voorwerp is hiervoor vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 8, 9, 14, 15, 16, 17 vermelde voorwerpen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 43 vermelde voorwerp;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 t/m 7 en 10 t/m 13 en 18 t/m 34 en 38 t/m 42 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en A. Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.
Mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1640 2013013709, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1142).
2.Proces-verbaal van relaas, blz. 46.
3.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, blz. 157-162.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 416-417 en een proces-verbaal van bevindingen, blz. 483.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 187a.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam], blz. 201.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 168-169; proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 177.
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 529 en een ‘rapport indentificatie drugs en precusoren’, blz. 530 en 531.
9.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2013; proces-verbaal van bevindingen, blz. 413 t/m 417.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 116 en 117.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 184.
12.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 117 en 118.
13.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, blz. 1051 en 1052.
14.Een geschrift, te weten een tapverslag van een telefoongesprek, blz. 630.
15.Een geschrift, te weten een tapverslag van een telefoongesprek, blz. 620.
16.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2013.
17.Verklaring van verdachte [naam], blz. 809; verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2013.
18.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2013.