ECLI:NL:RBDHA:2013:9947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
09-857078-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende voorbereidingshandelingen voor de bereiding van GHB

In de zaak van de verdachte, geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats], heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder de verkoop en het bezit van GHB en GBL, alsook van diefstal van goederen van een huurder. Tijdens de zitting op 23 juli 2013 heeft de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. J.M. van Dam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de eerste tenlastelegging, namelijk de verkoop van GHB. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het voorbereiden van de productie van GHB, omdat het dossier niet voldoende concrete feiten bevatte die buiten redelijke twijfel het vermoeden konden dragen dat de verdachte wist dat de GBL bestemd was voor de bereiding van GHB. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit.

Wat betreft de diefstal van goederen van de huurder, oordeelde de rechtbank eveneens dat er geen bewijs was voor de primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde verduistering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk goederen had weggenomen, maar deze had ontruimd vanwege de vervuilde staat van de woning en het niet betalen van huur door de huurder. De rechtbank besloot dat de verdachte ook van dit feit vrijgesproken moest worden.

De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen beoordeeld en besloten dat de vaten en het verdovend middel onttrokken moesten worden aan het verkeer, terwijl de overige goederen aan de verdachte teruggegeven werden. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, met de voorzitter M.L. Harmsen en de rechters V.J. de Haan en A. Dantuma-Hieronymus.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857078-13
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.M. van Dam, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 09 mei 2012 tot en met 28 januari 2013 te Leiden en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelhe(i)d(en) GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 09 mei 2012 tot en met 28 januari 2013 te Leiden en/of Alphen aan den Rijn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer grote hoeveelheden GBL/Gamma-butyrolacton, zijnde de hoofdingredient van GHB (4-hydroxyboterzuur) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of een telefoon en/of een bankpas en/of kleding en/of een OV kaart en/of een matras en/of een televisie en/of een ordner met papieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Leiden opzettelijk te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of een telefoon en/of een bankpas en/of kleding en/of een OV kaart en/of een matras en/of een televisie en/of een ordner met papieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als kamerverhuurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een paspoort en/of een telefoon en/of een bankpas en/of kleding en/of een OV kaart en/of een matras en/of een televisie en/of een ordner met papieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggemaakt door die goederen vanuit een verhuurde kamer naar elders te verplaatsen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een tweetal Opiumwetdelicten, te weten handel in GHB (feit 1) en het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de bereiding van GHB (feit 2). Verder wordt hem verweten goederen van een huurder van een van zijn woningen te hebben gestolen (feit 3). Subsidiair is dit ten laste gelegd als verduistering en meer subsidiair als het wegmaken van goederen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. Feit 2 en feit 3 meer subsidiair kunnen zijns inziens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van al het hem tenlastegelegde bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte dit feit heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte circa 2000 liter GBL voorhanden heeft gehad. GBL is een belangrijke grondstof van GHB (4-hydroxyboterzuur), een op de bij de Opiumwet behorende bijlage I voorkomend middel. GBL valt thans niet onder het toepassingsbereik van de Opiumwet en het uitsluitend voorhanden hebben van deze stof is dan ook niet strafbaar. Verdachte wordt echter verweten GBL voorhanden te hebben gehad ter voorbereiding van de productie van GHB, een feit dat wel strafbaar is gesteld. In dat geval is vereist dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de stof bestemd was voor de bereiding van GHB.
Verdachte heeft verklaard dat hij de GBL in bewaring had op verzoek van zijn broer die in deze stof handelde. Hij was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat het een velgenreiniger is en was zich niet bewust van het feit dat er GHB mee kan worden bereid. Ook toen hij tijdens de vakantie van zijn broer op diens verzoek enkele klanten (al dan niet buiten kantoortijd) een hoeveelheid GBL verkocht, wist hij naar eigen zeggen niet beter dan dat het velgenreiniger betrof. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat het telefoongesprek dat hij na de aanhouding van zijn broer met zijn moeder voerde over het weghalen van vaten, was ingegeven door het feit dat de raadsman van zijn broer had meegedeeld dat die aanhouding verband hield met ‘vaten’.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete feiten en omstandigheden bevat die buiten redelijke twijfel het oordeel kunnen dragen dat verdachte ten minste ernstige redenen heeft gehad om te vermoeden dat de GBL bestemd was voor de bereiding van GHB. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte zich aan de primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde verduistering heeft schuldig gemaakt, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Over het meer subsidiair ten laste gelegde wegmaken van goederen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte woonruimte heeft verhuurd aan [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]), dat [slachtoffer] de huurpenningen niet betaalde en dat verdachte om die reden en vanwege klachten van omwonenden de woonruimte wilde ontruimen. Nadat [slachtoffer] op 22 januari 2013 onwel was geworden en was opgenomen in het ziekenhuis, heeft verdachte de woonruimte betreden en naar zijn zeggen geconstateerd dat die vervuild was (waarvan foto’s aan het dossier zijn toegevoegd) en dat (brand)gevaar was te duchten. De woonruimte is hierop door verdachte ontruimd. Een deel van de goederen heeft verdachte na enige tijd vervolgens overhandigd aan de vader van [slachtoffer] en een ander deel heeft hij na overleg met de vader van [slachtoffer] weggegooid. [slachtoffer] was kennelijk niet in staat de goederen in ontvangst te nemen, zodat verdachte mocht aannemen dat diens vader zijn belangen behartigde. De rechtbank is van oordeel dat uit de handelwijze van verdachte niet kan worden afgeleid dat zijn opzet gericht was op het wegmaken van de goederen, zodat hij ook van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

4.De in beslag genomen goederen

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. vaten;
2. 1 verdovend middel;
3. 7 stukken papier;
4. 45 tassen;
5. 1 telefoontoestel, Samsung galaxy note 2.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich over het beslag niet uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn hiervoor vatbaar, aangezien door een ander dan verdachte met behulp van deze voorwerpen een strafbaar feit is begaan, namelijk voorbereidingshandelingen voor de handel in GHB door de broer van verdachte en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen.

5.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten 11 vaten en 1 verdovend middel;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 3 t/m 5 vermelde voorwerpen, te weten 7 stukken papier, 45 tassen en 1 telefoontoestel, Samsung galaxy note 2.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en A. Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.
Mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.