ECLI:NL:RBDHA:2013:9822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
09/748809-10, 09/748810-10, 09/748810-09, 09/748811-10, 09/748808-10, 09/748818-10, 09/748816-10, 09/748817-10, 09/748804-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële beslissing inzake bezwaarschrift ex artikel 182 Sv van verdachten uit Sri Lanka

Op 19 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag een prejudiciële beslissing genomen in een zaak waarin verdachten uit Sri Lanka bezwaar maakten tegen een eerdere beschikking van de rechter-commissaris. Het bezwaarschrift was ingediend op basis van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de argumenten van de verdediging, die onder andere vroegen om het horen van getuigen en het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar ten aanzien van de meeste getuigen ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere redenen waren om de officier van justitie als getuige te horen en dat de verzoeken om getuigen te horen niet voldoende onderbouwd waren. Echter, de rechtbank verklaarde het bezwaar ten aanzien van getuige [getuige 14] gegrond, omdat het horen van deze getuige relevant kon zijn voor de zaak. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het verzoek om prejudiciële vragen te stellen gegrond was, en vernietigde de eerdere beslissing van de rechter-commissaris die dit verzoek had afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het strafrecht niet alleen op feiten is gericht, maar ook op de uitleg van het recht, wat de rol van de zittingsrechter is. De rechtbank heeft de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd en bepaalde dat de getuige [getuige 14] in alle zaken gehoord moet worden. De rechtbank heeft ook bevolen dat verklaringen van getuige [getuige 9] in het dossier worden gevoegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummers: 09/748809-10, 09/748810-10, 09/748810-09, 09/748811-10, 09/748808-10, 09/748818-10, 09/748816-10, 09/748817-10, 09/748804-09;
Kenmerk RK: 13/2198, 13/2199, 13/2200, 13/2201, 13/2202, 13/2203, 13/2204, 13/2205, 13/2206;
Beschikking van de rechtbank Den Haag, raadkamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering van verdachten:

[verdachte 1],

geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 2],

geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 3],

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 4],

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 5],

geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 6],

geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 7],

geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 8],

geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],

[verdachte 9],

geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
wonende te [adres],
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 4 juni 2013 ter griffie van deze rechtbank ingediend tegen de beschikking van 21 mei 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voorzover daarbij door de rechter-commissaris verzoeken van de raadslieden van verdachten tot het horen van getuigen, het stellen van prejudiciële vragen en een deskundigenonderzoek zijn afgewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemde parketnummers.
De rechtbank heeft op 5 juli 2013 het bezwaar in raadkamer behandeld.
De raadslieden van verdachten, mr. M. Pestman en mr. H. Leepel, beiden advocaat te Amsterdam, zijn in raadkamer gehoord.
De officier van justitie, mr. W.N. Ferdinandusse, heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring en gedeeltelijke ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling van het bezwaar.

De rechtbank is bevoegd tot afdoening van het bezwaar. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
Toetsingskader
Ten aanzien van het toetsingskader overweegt dat de toe te passen toets – en dat is ook niet bestreden – een volle toets is. Vervolgens heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of de toets
ex tunc(naar toen) of
ex nunc(naar nu) is.
In elk geval kent het strafrecht niet een ‘argumentatieve fuik’, die in zou houden dat argumenten die bij de rechter-commissaris niet zijn aangevoerd over omstandigheden die toen bekend waren of konden zijn, in bezwaar niet meer mogen worden aangevoerd.
Ook bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen beperking in tijd aan de aan te voeren feiten of omstandigheden. Informatie – belastend, ontlastend of anderszins relevant voor de te nemen beslissing – van ná de bestreden beschikking kan in de bezwaarschriftprocedure worden ingebracht en meegewogen, mits de andere zijde daarop voldoende kan reageren. Niet valt in te zien waarom bijvoorbeeld een latere, relevante verklaring van een getuige niet in bezwaar zou mogen worden meegewogen, maar enkel via een nieuw getuigenverzoek zou kunnen worden ingebracht. Immers, een efficiënte voortgang van het onderzoek is niet gebaat bij een hernieuwd verzoek aan de rechter-commissaris tot het verrichten van onderzoekshandelingen. Misbruik van die bevoegdheid – in de zin dat informatie aanvankelijk bewust wordt achtergehouden om de ander op een achterstand te plaatsen of die ander de instantie van de rechter-commissaris feitelijk te ontnemen – is in dit geval gesteld noch gebleken.
Tot besluit van de overwegingen met betrekking tot het toetsingskader oordeelt de rechtbank dat er geen gronden zijn om als maatstaf een nieuwe variant van het verdedingsbelang aan te nemen, de bepleite ‘ruime uitleg’ van het verdedigingsbelang.
Getuigen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen als volgt:
1.
W. Ferdinandusse
In beginsel geeft de officier van justitie op de zitting en in zijn ambtelijke hoedanigheid uitleg over het verloop van een onderzoek . Van een bijzondere reden om in deze zaak van die hoofdregel af te wijken en de officier van justitie als getuige te horen, is niet gebleken. Dat is teminder het geval nu de bedoeling van de verdediging niet was de officier van justitie te horen als een bewijsgetuige, maar als een rechtmatigheids- of betrouwbaar-heidsgetuige. Ook vragen aan de officier van justitie naar aanleiding van recente getuigenverhoren kunnen per brief of ter zitting aan het openbaar ministerie worden gesteld. De rechtbank zal het bezwaarschrift op dit punt ongegrond verklaren.
2.
[getuige 2]
3.
[getuige 3]
4.
[getuige 4]
5.
[getuige 5]
6.
[getuige 6]
Ten aanzien van de verzoeken van de verdediging om voornoemde opsporingsambtenaren als getuigen te horen, overweegt de rechtbank dat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat er enige bevoegdheid niet juist zou zijn toegepast. Vragen over processen-verbaal kunnen per brief of ter zitting gesteld worden aan het openbaar ministerie. Ten aanzien van getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] heeft de rechter-commissaris de verzoeken overigens in die zin toegewezen dat de verdediging wel in de gelegenheid is gesteld schriftelijke vragen te stellen. Inzoverre is de beslissing van de rechter-commissaris niet aan het oordeel van de rechtbank onderworpen; van bijzondere redenen om in plaats daarvan rechtstreeks vragen te stellen aan deze opsporingsambtenaren is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal het bezwaarschrift op deze punten ongegrond verklaren.
7.
[getuige 7]
8.
[getuige 8]
9.
AIVD-teamleider
Een door de AIVD verricht onderzoek behoort niet tot het opsporingsonderzoek dat aan de strafrechter ter beoordeling voorligt. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het verhoor van deze personen relevant kan zijn voor enige in rechte in deze zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal het bezwaarschrift op deze punten ongegrond verklaren.
10.
[getuige 9]
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat het verhoor van deze persoon relevant is voor enige in rechte in deze zaak te nemen beslissing. Zijn leidende rol binnen de LTTE op Sri Lanka is onvoldoende om aan te nemen dat hij wetenschap zou hebben van de gedragingen die deze verdachten worden verweten en die in Nederland zouden zijn begaan. Evenmin is aannemelijk geworden dat hij als beweerdelijk kopstuk van de LTTE om een andere reden contact met deze verdachten zou hebben gehad. De rechtbank zal het bezwaarschrift daarom op dit punt ongegrond verklaren. De rechtbank zal wel bevelen dat de verklaringen die deze getuige heeft afgelegd in de zaak “Koninck I” in het dossier “Koninck II” gevoegd worden.
11.
[getuige 10]
12.
[getuige 11]
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat het verhoor van deze personen relevant is voor enige in rechte in deze zaak te nemen beslissing. Bovendien hebben zij ruim voor de tenlastegelegde periode de LTTE verlaten, waardoor het niet aannemelijk is dat zij iets relevants kunnen verklaren over hetgeen verdachten in de tenlastegelegde periode wordt verweten. De rechtbank zal het bezwaarschrift op dit punt ongegrond verklaren.
13.
[getuige 12]
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat het verhoor van deze persoon relevant is voor enige in rechte in deze zaak te nemen beslissing. Een enkele vermelding van zijn werk in een ambtsbericht is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal het bezwaarschrift op dit punt ongegrond verklaren.
14.
[getuige 13]
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat het verhoor van deze persoon relevant is voor enige in rechte in deze zaak te nemen beslissing, waarbij mede van belang is dat het door haar geschreven rapport [publicatie] niet is gebaseerd op onderzoeksresultaten die de tenlastegelegde periode betreffen. De rechtbank zal het bezwaarschrift daarom op dit punt ongegrond verklaren.
15.
[getuige 14]
Deze getuige is door de rechter-commissaris toegewezen in de zaak tegen de verdachte [verdachte 7]. Met betrekking tot de overige verdachten is niet aannemelijk geworden dat het verhoor van deze persoon relevant kan zijn voor enige in rechte in die zaken te nemen beslissing. Het is in WIM-zaken met meerdere verdachten echter vanuit proceseconomisch oogpunt nuttig gebleken om de onderzoeken in alle zaken zoveel mogelijk synchroon te laten verlopen. Hoewel de beslissing van de rechter-commissaris alleszins begrijpelijk en strikt juridisch juist is, zal de rechtbank om praktische redenen het bezwaarschrift op dit punt gegrond verklaren.
16.
[getuige 15]
17.
[getuige 16]
18.
[getuige 17]
Ten aanzien van deze getuigen overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zij beschikken over kennis of informatie die bruikbaar is voor de beantwoording van vragen over de geldigheid van de plaatsing van de LTTE op de lijst als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2580/2001. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat deze personen informatie kunnen geven – zo die informatie al relevant zou zijn voor de in het kader van de strafzaken te nemen beslissingen – over de beweegredenen welke uiteindelijk bij de Raad van de Europese Unie de doorslag hebben gegeven bij zijn besluit de LTTE op de genoemde lijst te plaatsen en om die plaatsing te handhaven. In elk geval is buiten discussie dat zij zelf geen zitting hadden in het orgaan dat tot de plaatsing heeft besloten. De rechtbank zal het bezwaarschrift op deze punten ongegrond verklaren.
Prejudiciële vragen
Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het stellen van een prejudiciële vraag behoort tot de onderzoekshandelingen als bedoeld in artikel 182 Sv.
Uitgangspunt is dat strafrechtelijk (voor)onderzoek ziet op de feiten en niet op de uitleg van het recht. Dat laatste is het domein van (in dit geval) de zittingsrechter. De memorie van toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris (TK 2009-2010, 32 177, nr 3) wijst niet op een andere, ruimere uitleg van het begrip onderzoekshandelingen. Blijkens hoofdstuk 4.3 van die memorie ‘Het toezicht op de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek’ gaat het “
bij het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris om aanvullend onderzoek. De onderzoekshandelingen hebben een verificatoir karakter. Ze bieden de mogelijkheid tot het controleren van eerdere aannames, het completeren van het bewijsmateriaal en het uit de weg helpen van onduidelijkheden. Het is daarmee een belangrijk instrument in het kader van de checks and balances in het vooronderzoek.
Er is dan ook geen grond om te oordelen dat onderzoek naar de geldigheid of uitleg van enig recht onder de onderzoekshandelingen zou moeten worden geschaard. De rechter-commissaris had de verdediging daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren in dit verzoek. De rechtbank zal het bezwaarschrift derhalve gegrond verklaren en doen wat de rechter-commissaris had behoren te doen.
Deskundigenonderzoek inschrijflijsten
De rechtbank komt met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om een deskundigenonderzoek te doen verrichten naar de zogenoemde inschrijflijsten tot het volgende oordeel.
Uit hetgeen in raadkamer naar voren is gebracht, is gebleken dat een deskundigenonderzoek zoals verzocht door de verdediging niet mogelijk is. De officier van justitie heeft die onmogelijkheden toegelicht. Waar duidelijk is wat de verdediging onderzocht wil zien, blijft onduidelijk hoe dat onderzoek plaats zou moeten vinden. Van de verdediging mag verwacht worden dat ze onder deze omstandigheden de gewenste onderzoeken concreet formuleert en zich niet beperkt tot het herhalen van de wens van onderzoek naar bepaalde feiten of omstandigheden. In elk geval is de rechtbank niet duidelijk welke concrete onderzoeksver-richtingen de rechter-commissaris in de visie van de verdediging had moeten (laten) uitvoeren. De rechtbank zal het bezwaarschrift op dit punt daarom ongegrond verklaren.

Beslissing.

De rechtbank:
- verklaart het bezwaar ten aanzien van de getuigen W. Ferdinandusse, [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], AIVD-teamleider, [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11], [getuige 12], [getuige 13], [getuige 15], [getuige 16] en [getuige 17] ongegrond;
- verklaart het bezwaar ten aanzien van het deskundigenonderzoek ongegrond;
- verklaart het bezwaar ten aanzien van de getuige [getuige 14] gegrond;
-
vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris van 21 mei 2013 tot afwijzing van het horen van de getuige [getuige 14] en bepaalt dat de rechter-commissaris deze getuige in alle zaken zal horen;
- verklaart het bezwaar ten aanzien van de afwijzing van het stellen van prejudiciële vragen gegrond;
-
vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris van 21 mei 2013 tot afwijzing van het stellen van prejudiciële vragen en verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in dit verzoek;
-
beveelt dat de verklaringen die door de getuige [getuige 9], in de zaak “Koninck I” zijn afgelegd, worden gevoegd in het dossier.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer te Den Haag op 19 juli 2013 door mr. M.T. Renckens, voorzitter, mrs. G.H.M. Smelt en M.M. Meessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Haijer, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.