In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Eiser, van Guinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend op 7 mei 2012, die op 4 september 2012 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd beroep ingesteld, dat op 6 maart 2013 werd behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd en dat de medische rapportages van de Medische Onderzoeksgroep (MOG) van Amnesty International niet relevant zijn voor de beoordeling van de medische situatie van eiser in het kader van de Vreemdelingenwet.
De rechtbank heeft de vergewisplicht van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder aan deze verplichting heeft voldaan. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had in zijn advies van 24 augustus 2012 aangegeven dat eiser medisch in staat is om te reizen, mits onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank oordeelt dat de suïcidale intenties van eiser niet voortkomen uit een onderliggend psychiatrisch ziektebeeld, maar mogelijk instrumenteel zijn of een uiting van wanhoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij uitblijven van behandeling.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van eiser dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, niet werd gevolgd. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.