ECLI:NL:RBDHA:2013:9745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
12_33915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergewisplicht in vreemdelingenzaken met betrekking tot medische noodsituaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Eiser, van Guinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend op 7 mei 2012, die op 4 september 2012 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd beroep ingesteld, dat op 6 maart 2013 werd behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd en dat de medische rapportages van de Medische Onderzoeksgroep (MOG) van Amnesty International niet relevant zijn voor de beoordeling van de medische situatie van eiser in het kader van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank heeft de vergewisplicht van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder aan deze verplichting heeft voldaan. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had in zijn advies van 24 augustus 2012 aangegeven dat eiser medisch in staat is om te reizen, mits onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank oordeelt dat de suïcidale intenties van eiser niet voortkomen uit een onderliggend psychiatrisch ziektebeeld, maar mogelijk instrumenteel zijn of een uiting van wanhoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij uitblijven van behandeling.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van eiser dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, niet werd gevolgd. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/33915
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. J.A. Pieters, advocaat te
Utrecht;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
12/33915

1.Procesverloop

Op 7 mei 2012 heeft eiser een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 4 september 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 4 september 2012, aangevuld op 20 september 2012, is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 17 oktober 2012 ongegrond verklaard.
Bij brief van 25 oktober 2012 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 20 december 2012 is het beroep voorzien van gronden.
Het beroep is ter zitting van 6 maart 2013 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Guérain.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een viertal vragen van de rechtbank voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Bij brief van 12 april 2013 heeft verweerder de reactie van het BMA van 2 april 2013 aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Bij brief van 27 mei 2013 heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

2.Overwegingen

2.1
In geschil is de vraag of verweerder heeft kunnen besluiten artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiser van toepassing te verklaren.
2.2
Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat uit het advies van het BMA van 24 augustus 2012 blijkt dat eiser medisch gezien in staat is om te reizen. Er zijn reisvoorwaarden gesteld. Bij het uitblijven van behandeling wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3
Artikel 64 van de Vw 2000 bepaalt dat uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen.
2.4
Volgens het beleid, ten tijde van het bestreden besluit neergelegd in paragraaf A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien de medisch adviseur aangeeft dat:
  • het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
  • de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
2.5
Volgens het beleid, ten tijde van het bestreden besluit neergelegd in paragraaf B8/2.1 van de Vc 2000, wordt onder een medische noodsituatie verstaan die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
2.6
Uit het BMA-advies van 24 augustus 2012 volgt dat eiser psychische en lichamelijke klachten heeft. Voor zover thans van belang blijkt hieruit dat hij op 3 april 2012 op het politiebureau aanstalten heeft gemaakt om een TS (tentamen suicidii) te plegen door een laken/strop aan het plafond te bevestigen. De diagnose aanpassingsstoornis met stoornis van gedrag werd gesteld. Voor zijn slaapproblemen ontvangt hij Seroquel voor de nacht op voorschrift van de psychiater. In verband met spierspanningshoofdpijn werd hij behandeld door de fysiotherapeut van het detentiecentrum. Ten aanzien van de psychiatrische voorgeschiedenis heeft eiser te kennen gegeven buiten detentie niet eerder behandeld te zijn geweest door een psychiater of opgenomen te zijn geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Eiser is verder bekend met buikklachten/obstipatie waarvoor hij medicatie heeft ontvangen. De behandeling voor zijn psychische klachten met thans Seroquel voor de nacht, zal langer duren. De aanpassingsstoornis met stoornis van gedrag is in remissie. Bij het uitblijven van behandeling van de klachten van eiser wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Eiser wordt in staat geacht om onder begeleiding te reizen.
Gelet op het feit dat hij suïcidale intenties heeft en suïcidaal kan reageren vindt de onderzoeker dat eiser moet reizen onder begeleiding van een psychiatrisch geschoolde verpleegkundige. Gedurende de reis dient hij de beschikking te hebben over zijn medicatie.
2.7
Volgens vaste jurisprudentie is het BMA-advies een deskundigenbericht indien het aan bepaalde voorwaarden voldoet. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding van - voor zover mogelijk en verantwoord - de bronnen, waaraan deze is ontleend. Als aan deze eisen is voldaan, dan mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
2.8
Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), onder meer de uitspraak van 28 juni 2011 met nr. 201100336/1/V3, (www.raadvanstate.nl,) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechter te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat hij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van heeft vergewist dat dit BMA-advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
2.9
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. De medische rapportages van de Medische Onderzoeksgroep (MOG) van Amnesty International van 4 september 2011 en 14 september 2011- ingebracht in de eerste asielprocedure - waarnaar eiser eerst bij brief van 27 mei 2013 heeft verwezen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig aan te merken, nu deze rapportages betrekking hebben op de vraag of de psychische en lichamelijke klachten en littekens van eiser het gevolg zijn van zijn gestelde detentie in het land van herkomst en niet op de in het rapport van het BMA beantwoorde vragen. Daarnaast is het BMA-rapport van latere datum dan de MOG-rapportage. De rechtbank zal dan ook volstaan met de beoordeling of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
2.1
Eiser heeft in beroep - samengevat - betoogd dat het BMA-advies van 24 augustus 2012 onvoldoende inzichtelijk is. Gelet op het reële gevaar van suïcide bij terugkeer kan bij het achterwege blijven van behandeling een medische noodsituatie niet worden uitgesloten en kan eiser niet in staat worden geacht te reizen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat met de toelichting door het BMA van 2 april 2013, verweerder inzichtelijk heeft gemaakt hoe het antwoord op vraag 3 (“bij uitblijven van de behandeling wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht”) zich verhoudt tot het antwoord op vraag 4a (“gelet op het feit dat hij suïcidale intenties heeft en suïcidaal kan reageren adviseert onderzoeker dat hij mag reizen onder begeleiding van een psychiatrisch geschoolde verpleegkundige. Gedurende de reis dient hij de beschikking te hebben over zijn medicatie”).
In deze toelichting heeft het BMA aangegeven dat het feit dat eiser suïcidale intenties heeft en suïcidaal kan reageren niet wordt veroorzaakt door een onderliggend psychiatrisch ziektebeeld. Het (mogelijk) suïcidale gedrag en de suïcidale intenties van eiser kunnen instrumenteel zijn om alsnog iets te krijgen wat afgewezen was of een uiting zijn van wanhoop. Ook een mengeling van beide is mogelijk. Om de reis zo soepel mogelijk te laten verlopen is begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige geadviseerd. Uitblijven van behandeling zal niet leiden tot een medische noodsituatie, omdat - zo begrijpt de rechtbank - de suïcidale intenties en het suïcidale gedrag van eiser niet direct voortkomen uit het stopzetten van de behandeling.
Het door eiser bij brief van 27 mei 2013 overgelegde psychiatrisch onderzoek van 16 april 2013, ingebracht ter betwisting van de stelling van BMA dat de suïcidale intenties en het suïcidale gedrag van eiser niet worden veroorzaakt door een onderliggend psychiatrisch ziektebeeld, kan reeds gelet op de ex tunc toetsing in beroep niet worden meegenomen bij de beoordeling ervan. Ingevolge artikel 79 van de Vw 2000 mist artikel 83 van de Vw 2000 in dit geval toepassing. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2012 in zaak nr. 201104251/1/V2 (www.raadvanstate.nl).
2.11
Het standpunt van eiser dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij niet in persoon is gezien door de arts van het BMA, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 8 november 2010 in zaak nr. 201004350/1/V3, www.raadvanstate.nl), leidt de omstandigheid dat een vreemdeling niet door een BMA-arts is gehoord, niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest, nu de adviserend BMA-arts in beginsel kan volstaan met het schriftelijk of telefonisch opvragen van informatie bij de behandelaars van de desbetreffende vreemdeling. Eiser heeft niet door middel van een medische verklaring of anderszins onderbouwd dat hij in persoon had moeten worden onderzocht en heeft bovendien niet aangegeven op wat voor manier hij, als gevolg van het niet zijn gehoord door de arts van het BMA in zijn belangen is geschaad.
2.12
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.13
Het beroep is ongegrond.
2.14
Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Tobé, voorzitter en mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. H.R. Schimmel, rechters. Deze uitspraak is door de voorzitter en door mr. W. Markwat als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijenbinnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.