ECLI:NL:RBDHA:2013:9736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
12_34150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en overdracht aan Italië met betrekking tot gezondheidstoestand van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraanse nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 en de Europese Verordening (EG) 343/2003. Eiser had eerder, op 5 januari 2012, een asielaanvraag ingediend die eveneens was afgewezen, en de rechtbank had in een eerdere uitspraak bevestigd dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser voerde aan dat zijn gezondheidstoestand en de omstandigheden in Italië een belemmering vormden voor zijn overdracht aan de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser ingediende stukken, waaronder rapporten en verklaringen, niet wezenlijk anders waren dan eerder beoordeeld en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank benadrukte dat de Italiaanse autoriteiten bij de overdracht van eiser tijdig geïnformeerd zouden worden over zijn problematiek en dat er zorg zou worden gedragen voor zijn begeleiding.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het rechtsbeginsel rechtvaardigden, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter H.R. Schimmel, met mr. W.H. van Veen als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/34150
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. T.H.G. Schuringa, advocaat te Groningen;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
12/34150

1.Procesverloop

Op 28 juni 2012 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 29 oktober 2012 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 19 november 2012. Op 23 januari 2013 en 31 januari 2013 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 12 februari 2013 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2.Overwegingen

2.1
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2.2
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.3
Eiser heeft op 5 januari 2012 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 13 januari 2012 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 februari 2012 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch, met nummer Awb 12/1560, ongegrond verklaard. Hiermee is in rechte komen vast te staan dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder geen gebruik heeft hoeven maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 3, tweede lid, van Vo 343/2003 tot onverplichte behandeling van de asielaanvraag van eiser over te gaan. Op 21 maart 2012 is eiser overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
2.4
Eiser heeft het aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat ten aanzien van Italië niet (langer) van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft na zijn terugkeer in Italië geen opvang en geen medische behandeling gekregen.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser gewezen op het volgende:
  • de vragen die op 5 juni 2012 door het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) zijn gesteld aan Italië
  • het rapport van de ASGI van februari 2012, ‘The right to protection in Italy: from reception tot abandonment’.
In de (aanvullende) gronden van beroep heeft eiser zich nog beroepen op:
  • het UNHCR rapport van juli 2012;
  • een rapport van Thomas Hammarberg volgend op zijn bezoek aan Italië op 26 en 27 mei 2011;
  • een rapport van Nils Muizniks volgend op zijn bezoek aan Italië van 3 tot 6 juli 2012;
  • een brief van Psyq van 22 januari 2013;
  • een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 december 2012 met nummer 201100481/1/V4;
  • een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland van december 2012;
  • het rapport ‘Gutachten zum beweissbeschluss des VG Braunschweig vom 28.09.2012’.
Voorts wijst eiser op zijn psychische gezondheidssituatie. Hij zal in Italië geen behandeling krijgen, hetgeen tot een vrijwel wisse dood zal leiden. In ieder geval dient volgens eiser eerst advies door de BMA te worden uitgebracht, voordat hij aan Italië kan worden overgedragen.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
Alle rapporten waarop eiser zich bij zijn opvolgende aanvraag heeft beroepen, behalve genoemd rapport van Thomas Hammarberg, dateren van na het eerdere besluit. Deze zijn dan ook nieuw en konden niet eerder door hem aangevoerd worden. De stukken kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet afdoen aan het eerdere besluit. Daartoe wordt overwogen dat de Afdeling met betrekking tot de meeste van deze stukken reeds heeft geoordeeld dat er niet uit volgt dat een vreemdeling niet naar Italië terug kan. Hierbij wordt in het bijzonder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2013 met nummer 201300061/1/V4, waarin is geoordeeld dat uit het rapport van Nils Muizniks van 18 september 2012 niet blijkt van een verslechtering van de situatie in Italië ten opzichte van het rapport van Thomas Hammarberg. Voor zover sprake is van stukken waarover de Afdeling zich niet reeds heeft uitgelaten, wordt overwogen dat deze naar aard en inhoud niet wezenlijk anders zijn, zodat ook hierom geen sprake is van relevante nova.
Eisers verklaringen over wat hem bij terugkeer in Italië is overkomen, zien op de periode van maart 2012 tot juni 2012, een periode gelegen na het eerdere besluit, en zijn in zoverre nieuw. De verklaringen kunnen echter niet afdoen aan het eerdere besluit, waarbij Italië als verantwoordelijk land is aangewezen, nu deze niet door middel van documenten zijn onderbouwd. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat het enige stuk dat zich in het dossier bevindt eisers verklaringen weerspreekt, in die zin dat uit dat stuk valt op te maken dat eiser zich op 26 maart 2012 om 9 uur moet melden bij het immigratiekantoor op het politiebureau van Brindisi.
2.6
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.2 bedoeld, dan wel van een voor eiser relevante wijziging van het recht.
2.7
De rechtbank zal voorts beoordelen of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (LJN: AG8817).
In dit verband heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn gezondheidstoestand aan overdracht aan Italië in de weg staat. Ter staving van zijn standpunt heeft eiser een brief van GGNet van 7 november 2012, een brief van Psyq van 22 januari 2013 overgelegd en zich beroepen op de hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 genoemde stukken. In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder (nader) toegelicht dat de Italiaanse autoriteiten bij overdracht van eiser tijdig zullen worden geïnformeerd over eisers problematiek en dat verweerder zorg zal dragen voor begeleiding van eiser tijdens zijn overdracht. Verder zal op het moment van de daadwerkelijke overdracht worden bekeken of eiser ‘fit to fly’ is. Weliswaar kan uit de informatie waarop eiser zich heeft beroepen worden opgemaakt dat in Italië problemen bestaan met het als zodanig herkennen van kwetsbare vreemdelingen, nu verweerder de overdracht van eiser echter met de hiervoor genoemde waarborgen heeft omkleed, bestaat geen grond bestaat voor het oordeel dat de gezondheidstoestand van eiser in de weg staat aan de overdracht aan Italië.
2.8
Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve geen sprake van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van genoemd arrest van het EHRM van 19 februari 1998.
2.9
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.1
Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, en door hem en mr. W.H. van Veen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijenbinnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.