ECLI:NL:RBDHA:2013:9706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-440837, JE RK 13-930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing bij de (andere) met gezag belaste ouder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2013 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. Het verzoekschrift was ingediend door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, namens Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, met betrekking tot de minderjarige, geboren in 2001. De minderjarige verbleef feitelijk bij de moeder, maar de vader had ingestemd met de uithuisplaatsing. De moeder voerde verweer en betwistte de noodzaak van therapie voor de minderjarige, terwijl de vader aangaf dat de minderjarige bij hem beter functioneerde en dat hij de therapie had opgestart.

De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De minderjarige had te maken met emotionele problemen en een laag zelfbeeld, en de kinderrechter oordeelde dat de situatie bij de vader meer structuur en veiligheid bood. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige bekneld was geraakt in de strijd tussen de ouders en dat het belangrijk was voor zijn ontwikkeling om een veilige en stabiele omgeving te hebben. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 6 mei 2013 tot 12 juli 2013, en verklaarde deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

De beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Van deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Zaaknummer: 440837
Rekestnummer: 13-930
Datum beschikking: 6 mei 2013

Machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 11 april 2013 ingekomen verzoekschrift van:

Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (verder LdH) namens Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], [voornamen], geboren op [geboortedag]2001 te [geboorteplaats];
kind van:
[mevrouw A],
de moeder,
wonend te [woonplaats 1],
en
[de heer B],
de vader,
wonend te [woonplaats 2]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van
-het verzoekschrift met bijlagen,
-het verweerschrift namens de moeder, met bijlagen,
-de brief van LdH van 22 april 2013,
-de brief van de advocaat van de moeder van 24 april 2013.
Op 26 april 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
de heer E. Gelauff namens LdH,
de moeder, bijgestaan door mr. J.A.M. Koorn-Harkema,
de vader.

Feiten

De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 juli 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd met ingang van 12 juli 2102 tot 12 juli 2013.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregel gemandateerd aan LdH.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
De moeder heeft verweer gevoerd.

Beoordeling

verzoek
Het verzoek is kort gezegd gemotiveerd als volgt. De minderjarige is kwetsbaar, heeft een laag zelfbeeld en heeft voor zijn sociaal-emotionele en psychische ontwikkeling ondersteuning nodig in de vorm van therapie. Hij verkeert in grote loyaliteitsproblemen.
De minderjarige verbleef bij de moeder tot december 2012 en opnieuw sinds april 2013. De nodig geachte therapie is die periode niet gestart en de moeder bagatelliseerde de problemen van de minderjarige en de noodzaak van de therapie. De minderjarige heeft bij de moeder ook te maken met onvoorspelbare emotionele uitbarstingen van de moeder.
De minderjarige heeft sinds de kerstvakantie 2012 tot april 2013 bij de vader verbleven. De school van de minderjarige geeft aan dat het zichtbaar beter met de minderjarige is gegaan in die tijd. De minderjarige is opvallend minder druk en beter begeleidbaar en de vader heeft goed contact met school. De vader ziet de noodzaak van therapie voor de minderjarige in en heeft die opgestart. WSJ vindt dat de structuur, stabiliteit en veiligheid van de opvoedsituatie bij de vader beter is voor de minderjarige en wil deze ontwikkeling bestendigen.
standpunten
De vader heeft ingestemd met het verzoek.
De moeder heeft verweer gevoerd, kort weergegeven als volgt.
WSJ is niet-ontvankelijk in het verzoek aangezien de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Subsidiair bepleit de moeder afwijzing van het verzoek. De moeder betwist dat zij de noodzaak voor therapie niet serieus neemt en dat de minderjarige zich bij haar onveilig zou voelen. Zij voert onder meer aan dat de minderjarige zich juist bij de vader en met name bij de nieuwe partner van de vader onveilig voelt en dat de opvoedsituatie bij de vader onderzocht moet worden. Zij heeft bij haar verweer een zelfstandig verzoek gedaan om te bepalen dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats bij de moeder heeft.
beoordeling
Ontvankelijkheid.
Naar huidig recht is een verzoek om uithuisplaatsing ook ontvankelijk als dat een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere met het gezag belaste ouder betreft. Het verweer dienaangaande van de moeder zal dan ook worden gepasseerd.
Uithuisplaatsing.
Over en weer is verzocht om de minderjarige te horen. Ook is verzocht de therapeute van de minderjarige te horen en is verzocht de halfbroer en halfzus van de minderjarige als belanghebbenden aan te merken, een verzoek waarin ook het verzoek om hen te horen besloten ligt.
Voor de inhoudelijke afwegingen op dit verzoek ziet de kinderrechter geen noodzaak om op een van deze verzoeken in te gaan. De kinderrechter merkt op dat dit overigens een extra en te vermijden belasting zou vormen voor de minderjarige gelet op het loyaliteitsconflict.
De kinderrechter constateert op grond van hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, dat de minderjarige bekneld is geraakt in de strijd tussen de ouders. Voor zijn ontwikkeling zal het belangrijk zijn te ervaren dat de ouders hem omgang met de ene ouder gunnen terwijl zijn verblijf bij de andere ouder gerespecteerd en onbetwist blijft. De kinderrechter hecht groot gewicht aan de belangen van de minderjarige bij veiligheid en structuur. De minderjarige zal de komende tijd de overgang naar de middelbare school moeten maken. Dat onderstreept zijn belang bij rust en veiligheid in de thuissituatie. De vader heeft laten zien dat hij in staat is om aan de hulpverlening mee te werken. Gedurende de maanden dat hij bij de vader verbleef is het volgens de school, een onafhankelijke bron, beter met hem gegaan. Op grond hiervan acht de kinderrechter een plaatsing van de minderjarige bij de vader in de komende maanden het meest aangewezen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Het verzoek daartoe zal dan ook worden toegewezen als na te melden, met afwijzing van de verzoeken voor het overige.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader van 6 mei 2013 tot 12 juli 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2013, in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.