In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan eiseres, een fiscale eenheid, was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 159.647 en had betrekking op het tijdvak van 23 mei 2008 tot en met 20 september 2010. Eiseres had omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht die aan haar in rekening was gebracht door twee leveranciers van auto’s. De inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze aftrek en legde de naheffingsaanslag op, omdat hij van mening was dat de auto’s niet door de vermelde leveranciers waren geleverd en dat er sprake was van fraude.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Ten aanzien van de eerste leverancier, [J], werd vastgesteld dat deze leverancier de auto’s in Duitsland had geleverd en ten onrechte Nederlandse omzetbelasting in rekening had gebracht. Eiseres had geen recht op aftrek van deze belasting. Wat betreft de tweede leverancier, [K BV], oordeelde de rechtbank dat de identiteit van de leverancier niet vaststond, omdat eiseres alleen contact had gehad met [V], die niet de rechtmatige leverancier was. De facturen voldeden niet aan de wettelijke eisen, waardoor de daarop vermelde belasting niet als voorbelasting in aftrek kon worden gebracht.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op aftrek van de omzetbelasting en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste identificatie van de leverancier en de naleving van de wettelijke vereisten voor facturen in het kader van de omzetbelasting.