ECLI:NL:RBDHA:2013:9678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
C/09/445213 FA RK 13-4685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering - Toewijzing verzoek tot teruggeleiding naar Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Suriname, ingediend door de vader. De moeder had de minderjarigen onrechtmatig in Nederland vastgehouden. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de moeder dat er sprake was van structurele mishandeling door de vader. De rechtbank oordeelde dat de oudste minderjarige zich niet verzet tegen de terugkeer en dat zijn verklaring niet als verzet kan worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke formaliteiten voor teruggeleiding waren voldaan en dat de vader het gezagsrecht uitoefende op het moment van de vasthouding. De rechtbank oordeelde dat de terugkeer van de minderjarigen naar Suriname moest plaatsvinden, aangezien er minder dan een jaar was verstreken sinds de ongeoorloofde vasthouding. De rechtbank verwierp de weigeringsgronden die de moeder aanvoerde op basis van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. De rechtbank gelastte de terugkeer van de minderjarigen uiterlijk op 12 augustus 2013, met de bepaling dat de moeder hen terug moest brengen naar Suriname. Tevens werden er contactregelingen opgenomen in de beschikking, die door partijen waren overeengekomen. De proceskosten werden gecompenseerd, en iedere partij droeg zijn eigen kosten. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 13-4685
Zaaknummer: C/09/445213
Datum beschikking: 26 juli 2013 (bij vervroeging)

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 19 juni 2013 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,
wonende te Suriname,
thans verblijvende te[verblijfplaats],
advocaat: mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. H.A. Schipper te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 8 juli 2013, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • de brief d.d. 11 juli 2013, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • de brief d.d. 12 juli 2013, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • de brief d.d. 15 juli 2013, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 4 juli 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door
mr. F.W. Hoff, kantoorgenoot van mr. H.A. Schipper. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 8 juli 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
Bij brief d.d. 8 juli 2013 heeft mr. D.J.I. Kroezen de rechtbank medegedeeld dat partijen in het kader van de corssborder mediation contactregelingen zijn overeengekomen en deze
hebben vastgelegd in een tweetal vaststellingsovereenkomsten, waarvan een origineel exemplaar ter terechtzitting zal worden overgelegd.
De na te noemen minderjarige [minderjarige 2] is op 15 juli 2013 in raadkamer gehoord.
Op 15 juli 2013 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Door beide advocaten zijn pleitnotities overgelegd; aan de pleitnotitie zijdens de vader is nog een productie gehecht. Van de zijde van de vader is een origineel exemplaar van de door partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, de onmiddellijke terugkeer van de na te melden minderjarigen [minderjarige 2] en[minderjarige 3] te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen,
waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Suriname, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Suriname, kosten rechtens, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 1998 te[plaats huwelijk].
  • Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige 1], geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats];
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
  • Sinds december 2010 woonde het gezin in Suriname.
  • Op 24 maart 2013 is de moeder met de minderjarigen naar Nederland vertrokken. Zij heeft de minderjarigen vanaf 9 april 2013 zonder toestemming van de vader achtergehouden in Nederland.
  • De minderjarige [minderjarige 1] is inmiddels teruggekeerd naar Suriname.
  • De vader, de moeder en de minderjarigen hebben ieder de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft zich op 8 mei 2013 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO-nummer 130058.

Beoordeling

Teruggeleiding
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank ’s-Gravenhage bevoegd om van het teruggeleidingsverzoek van de vader kennis te nemen.
De toepasselijkheid van het Verdrag
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland is partij bij dit verdrag, Suriname niet. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), waarin wordt bepaald dat deze wet tevens van toepassing is in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringswet bepaalt dat de rechter in gevallen waarin geen verdrag toepasselijk is, het verzoek tot teruggeleiding van een internationaal ontvoerd kind kan afwijzen op de gronden vermeld in de artikelen 12, tweede lid, 13 en 20 van het Verdrag. De rechtbank ziet in de stellingen van de moeder geen aanleiding om hierover in het belang van de minderjarigen anders te oordelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toetsen aan de Uitvoeringswet en aan genoemde bepalingen van het Verdrag. Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat.
Internationale ontvoering in de zin van de Uitvoeringswet c.q. ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Met de term 'internationale ontvoering' in de Uitvoeringswet is bedoeld een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag waarbij de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voorafgaand aan zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Niet in geschil is dat de minderjarigen onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Suriname hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht door de vader - al dan niet gezamenlijk met de moeder - daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland na 9 april 2013 en dat de vasthouding van de minderjarigen in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarigen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van het tweede lid van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarigen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
De moeder stelt dat de vader haar en de minderjarigen structureel en langdurig heeft mishandeld en dat, indien teruggeleiding wordt gelast, de minderjarigen opnieuw worden blootgesteld aan het geweld van de vader en daarmee in een ondragelijke toestand worden gebracht. De vader betwist dat hij de minderjarigen of de moeder ooit mishandeld heeft.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de moeder gelegen om haar stelling ter zake de mishandeling nader te onderbouwen. Daar de moeder ter onderbouwing van haar stelling heeft volstaan met het overleggen van verklaringen van familieleden en vrienden, die qua inhoud ook nog eens lijnrecht tegenover de door de vader overgelegde verklaringen staan, is de rechtbank van oordeel dat er geen, althans onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn voor de ongemotiveerde stelling van de moeder. Hierbij neemt de rechtbank voorts nog in aanmerking dat de dochter van partijen, zoals de moeder ter terechtzitting heeft erkend, vrijwillig is teruggekeerd naar Suriname en dat de moeder niet heeft betwist dat de andere minderjarigen hun vader missen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag faalt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De moeder stelt dat de minderjarigen zich verzetten tegen terugkeer, de vader betwist dat.
De thans 11-jarige [minderjarige 2] is door de rechtbank in raadkamer gehoord. Op basis van zijn verklaringen is de rechtbank niet gebleken dat de minderjarige zich verzet tegen zijn terugkeer naar Suriname. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij om diverse redenen – school, vriendjes, onrustig verkeer, verschil in leefwijze – liever in Nederland dan in Suriname wil wonen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter niet worden gekwalificeerd als een verzet tegen zijn terugkeer. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat[minderjarige 2] nog niet de mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Van belang daartoe acht de rechtbank dat zijn verklaringen een aanzienlijke inconsistentie vertoonden en dat niet kan worden uitgesloten dat hij zich daarbij in zekere mate heeft laten leiden door zijn loyaliteit aan de moeder, door wie hij op dit moment wordt verzorgd.
Nu er geen sprake is van de door de moeder aangevoerde weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en lid 2 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen.
Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk
12 augustus 2013, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
De vaststellingsovereenkomst
Partijen zijn in de door de vader overgelegde vaststellingsovereenkomst twee contactregelingen overeengekomen, één voor het geval de teruggeleiding naar Suriname zou worden gelast en één voor het geval dat het teruggeleidingsverzoek wordt afgewezen. Zij zijn verder overeengekomen dat één van de twee genoemde regelingen, afhankelijk van de beslissing van de rechtbank Den Haag of, zoals ter terechtzitting aangevuld, het gerechtshof Den Haag in geval van hoger beroep, zal worden opgenomen in de te wijzen beschikking en hebben de rechtbank alsdus verzocht.
De rechtbank zal het verzoek tot opname van de vaststellingsovereenkomst als op de wet gegrond toewijzen.
Voorts zijn partijen een contactregeling overeengekomen voor de duur van de procedure bij deze rechtbank en een mogelijk hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Deze overeenkomst is eveneens neergelegd in een door de vader overgelegde vaststellingsovereenkomst. De vader heeft verzocht ook deze overeenkomst op te nemen in de te wijzen beschikking.
De rechtbank zal het verzoek tot opname van deze vaststellingsovereenkomst als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
naar Suriname uiterlijk op 12 augustus 2013, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Suriname en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Suriname, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 12 augustus 2013, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Suriname;
neemt op de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande genoemde minderjarigen, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst
met uitzondering van hetgeen is opgenomen in artikel 3 B,en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
neemt op de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande genoemde minderjarigen, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst die van toepassing is voor de duur van deze procedure, inclusief een eventueel hoger beroep
,en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, M.P. Verloop en A.M. Brakel, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2013.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.