Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Op grond van het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Op grond van het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en
b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
- stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 550,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 944,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser € 160,- betaalt ter vergoeding van het door hem betaalde