In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2013, gaat het om een belastingrechtelijk geschil tussen eiser, een ondernemer die zich bezighoudt met de verkoop van gouden en zilveren sieraden, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 8.584, die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, evenals een boetebeschikking van € 858 en een beschikking heffingsrente van € 864. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leveringen aan eiser hebben plaatsgevonden, ondanks dat de facturen niet op de voorgeschreven wijze waren opgemaakt. Dit werd ondersteund door de gegevens in het kasboek van de leverancier, die overeenkwamen met de facturen.
De rechtbank oordeelde dat de gebreken in de facturen, zoals het ontbreken van een volgnummer en een duidelijke omschrijving van de goederen, onvoldoende waren om de aftrek van voorbelasting te weigeren. Eiser had recht op aftrek van de voorbelasting, omdat hij kon aantonen dat hij omzetbelasting had betaald over de inkoop van goud. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 472 en moest het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke leveringen en de redelijkheid van de eisen die aan facturen worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat, gezien de omstandigheden, de niet-naleving van de factuureisen niet kon leiden tot het weigeren van de aftrek van voorbelasting. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.