ECLI:NL:RBDHA:2013:9537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
AWB 13/11428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmiddel tegen terugkeerbesluit in het kader van artikel 64 Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Indonesische eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), maar deze aanvraag werd op 9 april 2013 afgewezen. In het besluit werd de eiseres meegedeeld dat zij geen rechtmatig verblijf had en verplicht was Nederland binnen vier weken te verlaten. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 22 juli 2013 was de eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het eerder uitgevaardigde terugkeerbesluit zijn gelding had verloren, omdat de eiseres daaraan had voldaan. De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of de mededeling omtrent de vertrekplicht als een terugkeerbesluit kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de mededeling voldoet aan de wettelijke definitie van een terugkeerbesluit, ondanks dat het niet expliciet als zodanig was aangeduid in het besluit.

De rechtbank heeft ook de rechtsmiddelen besproken die openstaan tegen het terugkeerbesluit. De staatssecretaris stelde dat er rechtstreeks beroep openstond, terwijl de eiseres meende dat het rechtsmiddel van bezwaar volgde uit het besluit waarin het terugkeerbesluit was opgenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat tegen het terugkeerbesluit dat is opgenomen in een besluit betreffende de toepassing van artikel 64 Vw hetzelfde rechtsmiddel openstaat als tegen dat besluit, en heeft het beroep van de eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden voor behandeling als bezwaarschrift, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/11428
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Indonesische nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Voorburg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.N. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2013 waarbij verweerder de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft afgewezen, heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen rechtmatig verblijf heeft en verplicht is Nederland binnen vier weken te verlaten.
Eiseres heeft tegen deze mededeling beroep bij de rechtbank ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2013. Eiseres is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Niet in geschil is dat het eerder ten aanzien van eiseres uitgevaardigde terugkeerbesluit zijn gelding heeft verloren, omdat eiseres daaraan heeft voldaan. Eiseres is vervolgens weer naar Nederland teruggekeerd op een verleend visum voor kort verblijf. Evenmin is in geschil dat eiseres thans niet langer legaal in Nederland verblijft.
2.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de mededeling omtrent haar vertrekplicht niet als terugkeerbesluit kan gelden, omdat dit niet met zoveel woorden staat vermeld. Eiseres acht dit onduidelijk en meent dat daarom niet van een duidelijk besluit, dan wel een terugkeerbesluit sprake is. Verweerder meent dat bedoelde mededelingen wel een terugkeerbesluit opleveren, omdat de inhoud daarvan duidelijk is en aan de wettelijke omschrijving van een terugkeerbesluit voldoet.
2.2
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 1 aanhef en sub s Vw bepaalt dat onder terugkeerbesluit wordt verstaan:
het terugkeerbesluit, bedoeld in artikel 3, punt 4, van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over de gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98),(verder te noemen: Terugkeerrichtlijn).
Artikel 3, aanhef en onder 4 van de terugkeerrichtlijn bepaalt dat onder terugkeerbesluit wordt verstaan:
de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Het eerste lid van artikel 62a Vw luidt voorzover hier van belang:
Onze Minister stelt de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen (...).
Het tweede lid van datzelfde artikel luidt voorzover hier van belang:
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geldt als terugkeerbesluit (...).
2.3
De rechtbank constateert met verweerder dat de aan eiseres gedane mededeling voldoet aan de definitie van terugkeerbesluit in artikel 1 Vw, gelezen in verband met artikel 3, onder 4 van de Terugkeerrichtlijn. Tevens voldoet de mededeling aan de omschrijving van artikel 62a eerste lid Vw, die volgens het tweede lid van artikel 62a Vw als terugkeerbesluit geldt. De mededeling is derhalve een terugkeerbesluit.
2.4.
Het betoog van eiseres kan dit niet anders maken. De rechtbank constateert dat gesteld noch gebleken is dat eiseres de inhoud van de mededeling verkeerd heeft begrepen. Voorts kan gelet op de wettelijke definitie de omstandigheid dat in het bestreden besluit niet met zoveel woorden staat vermeld dat de mededeling een terugkeerbesluit inhoudt, niet meebrengen dat de mededeling niet als zodanig kan gelden.
3.1
Vervolgens is de vraag welk rechtsmiddel tegen het terugkeerbesluit openstaat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, in afwijking van hetgeen onder het besluit staat vermeld, tegen het terugkeerbesluit rechtstreeks beroep openstaat. In verweerders visie heeft eiseres dus het juiste rechtsmiddel aangewend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is en dat het terugkeerbesluit het rechtsmiddel volgt van het besluit waarin het is opgenomen. In dit geval is dat het rechtsmiddel van bezwaar. Ook het belang van concentratie van rechtsmiddelen leidt volgens eiseres tot de door haar bepleite uitkomst. Eiseres meent dat de rechtbank het beroep dient door te zenden aan verweerder voor behandeling gelijktijdig met het bezwaarschrift. Eiseres benadrukt dat zij slechts zekerheidshalve beroep bij de rechtbank heeft ingesteld.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat het terugkeerbesluit is opgenomen in een besluit waarin het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw, dat wil zeggen uitstel van vertrek om medische redenen, is afgewezen. Er is geen sprake van een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 27 en 45 Vw, in welke artikelen staat vermeld dat het besluit omtrent de aanvraag als terugkeerbesluit geldt. Het onderhavige terugkeerbesluit dient daarom volgens de tekst van de wet te worden aangemerkt als terugkeerbesluit in de zin van artikel 62a tweede lid Vw. Ingevolge artikel 75, aanhef en sub c Vw zou daartegen geen bezwaar, maar direct beroep openstaan.
3.3
Niettemin bestaat aanleiding voor een ander oordeel gelet op het volgende. Blijkens de wetsgeschiedenis zoals aangehaald in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2012 (LJN BW9111 of ECLI: NL: RVS: 2012: BW9111) heeft de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen gehad om aldus een doelmatige en snelle rechtsgang te garanderen zodat eventuele onduidelijkheid over de rechtspositie van een vreemdeling snel kan worden weggenomen. Onder meer staat in de door de Afdeling geciteerde Memorie van antwoord vermeld:
Tegen het terugkeerbesluit staat ingevolge artikel 75 van de Vw rechtstreeks beroep op de rechtbank open, tenzij het terugkeerbesluit deel uitmaakt van een ander besluit, in welk geval het rechtsmiddelenregime van dat besluit kan worden gevolgd.
3.4
Verweerder heeft betoogd dat het belang van concentratie van rechtsmiddelen in een geval als het onderhavige niet aan de orde is en daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 (LJN BX6837 of ECLI: NL: RVS: 2012: BX6837). Samengevat heeft verweerder dit aldus toegelicht dat de procedure omtrent de toepassing van artikel 64 Vw niet van invloed is op de procedure omtrent het terugkeerbesluit. Toepassing van artikel 64 Vw zou slechts leiden tot opschorting van het terugkeerbesluit. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Uit genoemde uitspraak volgt immers dat het rechtmatig verblijf dat de door eiseres beoogde toepassing van artikel 64 Vw zou meebrengen, beschouwd dient te worden als “een andere vorm van toestemming tot verblijf” in de zin van artikel 6, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank wijst er op dat artikel 6, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat in geval een dergelijke toestemming tot verblijf wordt verleend, geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Daarom kan niet worden gezegd dat de uitkomst van een procedure tegen een besluit omtrent de toepassing van artikel 64 Vw geen betekenis heeft voor de procedure omtrent een daarin opgenomen terugkeerbesluit.
3.5
Gelet op het bovenstaande moet worden aangenomen dat tegen een terugkeerbesluit dat is opgenomen in een besluit betreffende de toepassing van artikel 64 Vw hetzelfde rechtsmiddel als tegen dat besluit openstaat. Dit betekent dat eiseres gevolgd moet worden in haar betoog dat niet het rechtsmiddel van beroep, maar het rechtsmiddel van bezwaar openstond.
4.
De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift aan verweerder doorzenden voor behandeling als bezwaarschrift.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: MB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.