In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een asielzoekster van Ivoriaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres had op 17 maart 2013 asiel aangevraagd bij de grenscontrole op Schiphol, maar haar toegang tot Nederland werd geweigerd op basis van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft administratief beroep ingesteld tegen deze weigering en voerde aan dat zij onvoldoende in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank overwoog dat de primaire stelling van verweerder, dat het unierechtelijk verdedigingsbeginsel niet van toepassing was, buiten beschouwing kon blijven. De rechtbank concludeerde dat eiseres wel degelijk was gehoord en dat er geen grond was voor het oordeel dat zij onvoldoende in staat was gesteld haar standpunt naar voren te brengen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling en stelde vast dat de gronden voor de toegangsweigering zich feitelijk voordeden. Eiseres had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de weigering konden rechtvaardigen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiseres ongegrond was en wees het verzoek om aanvullende schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.