ECLI:NL:RBDHA:2013:9535
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de eiser in kort geding tegen de Staat der Nederlanden betreffende executoriaal beslag
In deze zaak, die op 31 juli 2013 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde de eiser, die niet de eigenaar was van de motorfiets maar deze enkel bij de feitelijke verblijfplaats van zijn neef had gestald, de opheffing van het executoriaal beslag dat op de motorfiets was gelegd. Dit beslag was gelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel die eerder aan de heer [A] was opgelegd. De eiser stelde dat hij de motorfiets had gekocht van de heer [B] en dat hij niet de geëxecuteerde was, maar de Staat als executant had gedagvaard zonder de geëxecuteerde [A] te betrekken in de procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde moet geschieden door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. De voorzieningenrechter benadrukte dat dit voorschrift van dwingend recht is en dat de belangen van de executieschuldenaar, in dit geval [A], beschermd moeten worden. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat waren begroot op € 1.405,--, inclusief advocaatkosten en griffierecht. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.