ECLI:NL:RBDHA:2013:9528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
C-09-240133 - HA ZA 05-1129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de gemeente die schade toebrengt aan varkenshouderij met betrekking tot wettelijke rente

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit verschillende vennootschappen en een natuurlijke persoon, de Gemeente aangesproken voor schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatige daad. De Gemeente had in 1990 een vergunning geweigerd, wat leidde tot schade voor de varkenshouderij van eisers. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al een deskundige benoemd om de schade te berekenen. De deskundige concludeerde dat de eisers in de schadeperiode op bepaalde locaties winst hadden behaald, maar op andere locaties verlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de onrechtmatige daad, maar dat de winst van 1991 niet in mindering kan worden gebracht op het schadebedrag, omdat er over de gehele schadeperiode geen positief bedrijfsresultaat is behaald.

De rechtbank heeft ook de wettelijke rente besproken. De Gemeente voerde aan dat de wettelijke rente pas verschuldigd was na aanmaning, terwijl eisers stelden dat de rente pas opeisbaar was na een uitspraak van de Afdeling. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke rente inderdaad pas verschuldigd was vanaf de dag van de dagvaarding in 2005, omdat er geen aanmaning was geweest. Uiteindelijk heeft de rechtbank de Gemeente veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 302.308,89 aan eisers, alsook de proceskosten gecompenseerd. Dit vonnis is op 31 juli 2013 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/240133 / HA ZA 05-1129
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2.
[B],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
3. de besloten vennootschap
[A] HAZERSWOUDE B.V.,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente],
4. de besloten vennootschap
GEBR. [A] HOLDING B.V.,,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente],
5. de besloten vennotschap
[A] VLEESVARKENS B.V.,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisers,
advocaat mr. J.G. Hinnen te Noordwijk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [woonplaats],
zetelend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, thans mr. D. Knottenbelt te Den Haag.
Eisers/eiseressen worden hierna wederom gezamenlijk [A] (mannelijk enkelvoud) genoemd, eiseres sub 4 afzonderlijk [A] Holding en gedaagde de Gemeente.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 maart 2013, waarbij is beslist over de einddeclaratie van de deskundige;
  • de conclusie na niet ontvangen deskundigenbericht van de Gemeente, met producties;
  • de conclusie na niet ontvangen deskundigenbericht van [A];
  • de antwoord akte van [A].
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 27 maart 2013 is overwogen en beslist.
2.2.
In het tussenvonnis van 11 april 2012 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen en de heer F. Steenbreker tot deskundige benoemd. Aan de deskundige zijn de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
1. Kunt u - op basis van de boekhouding van [A] Holding - aangeven wat de opbrengst per locatie is van de (tijdelijke) locaties Bodegraven, Koudekerke, Moordrecht, Hazerswoude en Vorden waar [A] Holding varkens heeft gehouden in de periode van 13 september 1990 tot 21 oktober 1992?
Daarbij merkt de rechtbank op dat onder “opbrengst” moet worden verstaan de omzet minus reële variabele en reële vaste kosten (fiscaal of boekhoudkundig toegestane constructies, zoals het op verkorte termijn afschrijven van bedrijfsmiddelen, dienen derhalve buiten beschouwing te blijven voor zover zij een reëel bedrijfsresultaat beïnvloeden).
Voorts verzoekt de rechtbank de deskundige om de in dit kader door hem gebruikte begrippen en uitgangspunten toe te lichten.
2. Welke andere feiten of omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
2.3.
Op 30 januari 2013 heeft de deskundige zijn concept-rapport uitgebracht. Nadat de rechtbank een door de Gemeente te betalen aanvullend voorschot ten behoeve van de deskundige had vastgesteld, heeft de Gemeente verzocht de zaak op de rol te brengen voor conclusie na niet verschenen deskundigenbericht, daar zij geen prijs meer stelde op voortzetting van de werkzaamheden van de deskundige, mede gezien het financiële belang van de onderhavige procedure. De rechtbank heeft dit verzoek van de Gemeente gehonoreerd.
2.4.
In het concept-rapport heeft de deskundige onder meer geconcludeerd dat [A] Holding in de schadeperiode op de locaties Koudekerke en Hazerswoude in 1991 een positief bedrijfsresultaat (van in totaal € 9.266,-) heeft behaald en dat op die locaties in 1992 verlies is geleden. Op alle overige locaties is in de schadeperiode verlies geleden of is het bedrijfsresultaat nihil geweest, zodat [A] Holding in de schadeperiode per saldo verlies heeft geleden. Partijen hebben deze bevindingen van de deskundige niet weersproken en de rechtbank houdt deze dan ook voor juist.
2.5.
De rechtbank bevestigt dat ingevolge r.o. 3.27 van het tussenvonnis van 8 juni 2011 uitsluitend rechtvaardiging voor het in mindering brengen van behaalde winst op de schade bestaat als [A] Holding, bezien over de gehele schadeperiode, een positief bedrijfsresultaat heeft behaald met het houden van varkens op de verschillende locaties. Die situatie doet zich echter niet voor. Dit betekent dat, anders dan de Gemeente heeft betoogd, het eerder genoemde positieve bedrijfsresultaat in 1991 van € 9.266,- niet in mindering komt op het onder 2.32 van het tussenvonnis van 11 april 2012 (voorlopig) vastgestelde schadebedrag van € 742.652,50. Dit schadebedrag wordt derhalve thans definitief vastgesteld.
2.6.
Hoewel de Gemeente op zichzelf eerder verweer had kunnen voeren tegen de vordering van [A] met betrekking tot de wettelijke rente acht de rechtbank dit verweer, anders dan [A], niet tardief. De rechtbank weegt hierbij mee dat in deze langlopende procedure eerst in het tussenvonnis van 11 april 2012 is beslist over de omvang van de schade, behoudens een eventuele vermindering als hiervoor bedoeld onder 2.5.
2.7.
Het verweer van de Gemeente met betrekking tot de wettelijke rente houdt, samengevat, het volgende in. Het onrechtmatig handelen van de Gemeente is gelegen in het weigeren van de vergunning bij besluit van 13 maart 1990. Blijkens het toen geldende recht, artikel 1286 lid 3 BW (oud), is wettelijke rente pas verschuldigd na aanmaning of dagvaarding. De artikelen 1286 en 1287 BW (oud) blijven gelet op het overgangsrecht van toepassing op deze zaak. Nu [A] niet eerder dan bij dagvaarding van 11 maart 2005 aanspraak heeft gemaakt op wettelijke rente, is deze rente uitsluitend verschuldigd vanaf laatstgenoemde datum tot 26 maart 2013, de dag dat de Gemeente het bedrag van € 742.652,50 aan [A] heeft betaald.
2.8.
Daartegenover stelt [A] zich op het standpunt dat pas met de uitspraak van de Afdeling van 29 november 1994 het besluit van de Gemeente van 21 april 1992 formele rechtskracht heeft gekregen, waarmee is vast komen te staan dat het eerdere besluit van 13 maart 1990 jegens [A] onrechtmatig was. Zowel 21 april 1992 als 29 november 1994 vallen na de inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek, zodat artikel 6:83 sub b BW van toepassing is. Als niettemin oud recht van toepassing zou zijn, dan geldt dat rente in de zin van artikel 1286 lid 3 BW (oud) pas opeisbaar is geworden op 29 november 1994, toen inmiddels het huidige Burgerlijk Wetboek al in werking was getreden. Bovendien is renteschade ook vermogensschade welke moet worden vergoed op basis van de vergelijking tussen de vermogenstoestand van [A] zonder en met het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Ten slotte wijst [A] op zijn brief aan de Gemeente van 16 oktober 2003, waarbij het schaderapport van DLV Intensief Advies B.V. was gevoegd. In dat rapport is de wettelijke rente genoemd onder de post p.m., aldus nog steeds [A].
2.9.
Op dit punt wordt het volgende overwogen. Het gaat hier om een beschikking van 13 maart 1990, die door de rechter is vernietigd en derhalve een vóór 1 januari 1992 gepleegde onrechtmatige daad van de Gemeente opleverde, op grond waarvan een verbintenis van de Gemeente is ontstaan tot vergoeding van de dientengevolge door [A] geleden schade. Zoals de rechtbank eerder heeft vastgesteld, is de schade op 13 maart 1990 ingetreden en heeft deze zich voortgezet tot 21 april 1992. Uit artikel 173 Overgangswet Nieuw BW volgt dat wanneer sprake is van een onrechtmatige daad waarvan de schadelijke gevolgen zich na 1 januari 1992 hebben voortgezet, het oude recht op deze later ingetreden schade(lijke gevolgen) van toepassing blijft (vgl. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP9867). Dit leidt ertoe dat op de vordering van [A] met betrekking tot de wettelijke rente artikel 1286 lid 3 BW (oud) van toepassing is. Deze bepaling luidt als volgt:
“De wettelijke interessen worden, behoudens bijzondere wettelijke voorschriften, berekend van de dag dat zij in rechte worden gevorderd, tenzij de schuldenaar na het opeisbaar worden van de vordering schriftelijk tot betaling is aangemaand met de mededeling dat de schuldeiser ingeval van verdere vertraging aanspraak maakt op vergoeding van interessen. In het laatste geval worden de wettelijke interessen berekend van de dag waartegen de schuldenaar is aangemaand.”
2.10.
De rechtbank stelt vast dat de door [A] genoemde brief van 16 oktober 2003 (zijn productie 10) noch een aanmaning tot betaling noch een mededeling bevat als bedoeld in artikel 1286 lid 3 BW (oud). Ook overigens is niet gesteld of anderszins gebleken dat de Gemeente is aangemaand tot betaling voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding op 11 maart 2005. Derhalve is uitsluitend de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 11 maart 2005 tot 26 maart 2013, de dag waarop de Gemeente het bedrag van € 742.652,50 heeft betaald. Deze rente beloopt een bedrag van € 302.308,89, welk bedrag aan [A] Holding zal worden toegewezen.
2.11.
Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft [A] Holding, naast het toegewezen bedrag, onvoldoende zelfstandig belang, zodat deze verklaring voor recht niet zal worden toegewezen.
2.12.
Aangezien partijen over en weer - in aanmerking genomen dat eisers/eiseressen aan elkaar zijn gelieerd - gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als na te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [A] Holding van € 302.308,89;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.