ECLI:NL:RBDHA:2013:9464
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete voor overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de rechtmatigheid van directe inning aan niet-ingezetenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete van € 2.200,- die aan eiser, een onderneming gevestigd in Polen, was opgelegd wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De boete werd opgelegd na een controle door de Inspectie Leefomgeving en Transport, waarbij werd vastgesteld dat de tachograaf van het voertuig was gemanipuleerd. Eiser maakte bezwaar tegen de boete en stelde dat het direct innen van de boete aan niet-ingezetenen in strijd was met artikel 12 van het EG-Verdrag, dat discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt. Eiser betoogde dat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond was voor de verschillende behandeling van niet-ingezetenen en Nederlandse onderdanen.
De rechtbank overwoog dat de aan eiser opgelegde boete niet onder de werkingssfeer van het Kaderbesluit 2005/214/JBZ viel, dat betrekking heeft op strafrechtelijke sancties. De rechtbank concludeerde dat de boete een zuiver bestuursrechtelijke boete was en dat het onderscheid naar ingezetenschap objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had vastgesteld dat er sprake was van manipulatie van de tachograaf, en dat eiser als werkgever verantwoordelijk was voor de juiste werking van de tachograaf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het wegvervoer en de toepassing van Europese regelgeving op bestuurlijke boetes. De rechtbank concludeerde dat de boete op zorgvuldige wijze was opgelegd en dat de motivering van het bestreden besluit deugdelijk was.