ECLI:NL:RBDHA:2013:9464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_3426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de rechtmatigheid van directe inning aan niet-ingezetenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete van € 2.200,- die aan eiser, een onderneming gevestigd in Polen, was opgelegd wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De boete werd opgelegd na een controle door de Inspectie Leefomgeving en Transport, waarbij werd vastgesteld dat de tachograaf van het voertuig was gemanipuleerd. Eiser maakte bezwaar tegen de boete en stelde dat het direct innen van de boete aan niet-ingezetenen in strijd was met artikel 12 van het EG-Verdrag, dat discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt. Eiser betoogde dat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond was voor de verschillende behandeling van niet-ingezetenen en Nederlandse onderdanen.

De rechtbank overwoog dat de aan eiser opgelegde boete niet onder de werkingssfeer van het Kaderbesluit 2005/214/JBZ viel, dat betrekking heeft op strafrechtelijke sancties. De rechtbank concludeerde dat de boete een zuiver bestuursrechtelijke boete was en dat het onderscheid naar ingezetenschap objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had vastgesteld dat er sprake was van manipulatie van de tachograaf, en dat eiser als werkgever verantwoordelijk was voor de juiste werking van de tachograaf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het wegvervoer en de toepassing van Europese regelgeving op bestuurlijke boetes. De rechtbank concludeerde dat de boete op zorgvuldige wijze was opgelegd en dat de motivering van het bestreden besluit deugdelijk was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3426
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], onderneming gevestigd te [plaats] (Polen), eiser
(gemachtigde: mr. K. Vierhout),
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. N.C. Koops-Troost).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2012 is eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.200,- wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: Atbv).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2012, waarbij aan een chauffeur van eiser, [A], een bestuurlijke boete is opgelegd van € 1.100,--.
Bij besluit van 18 maart 2013 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar gericht tegen de aan eiser opgelegde boete ongegrond verklaard en eisers bezwaar gericht tegen de aan de chauffeur opgelegde boete niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 april 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 15 juli 2013 gevoegd met de zaken van [A] (AWB 13/3422) en [B] GmbH (AWB 13/406) ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen mr. W. Autar, J. van der Laarse en
N. Drijer.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1
Op 19 oktober 2012 heeft een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: Inspectie) een trekker met oplegger ([kentekennummer]) gecontroleerd. Het voertuig werd bestuurd door [C] die ten tijde van de controle, samen met [A], in opdracht van eiser vervoer verrichtte. Uit onderzoek bleek dat de werking van de tachograaf als gevolg van het gebruik van een voorziening was gefrustreerd. Voor deze overtreding heeft verweerder aan eiser de boete opgelegd. Nu er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 10:15 van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw), te weten dat het beboetbare feit heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft of dat de bestuurder van het voertuig in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, heeft de inspecteur direct ter plaatse de boete geïnd.
2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat door eiser is gehandeld in strijd met artikel 5:12, tweede lid, van de Atw, in samenhang met artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv en artikel 1 en artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 (hierna: Verordening 3821/85). Daartoe heeft verweerder overwogen dat de inspecteur ten tijde van de controle heeft vastgesteld dat bij het uitlezen van het motormanagement de tachograaf op 18 oktober 2012 om 03:44 uur (UTC-tijd) foutcode [code] (onwaarschijnlijk snelheidssignaal) aangaf. Op dat tijdstip werd door het motormanagement het rijden met het voertuig geregistreerd, terwijl de tachograaf rust registreerde. Een onwaarschijnlijk snelheidssignaal ontstaat als de informatie van de wielsensoren van de vrachtauto naar het motormanagement niet overeenkomt met het snelheidssignaal afkomstig van de tachograaf. Dit kan het gevolg zijn van een storing of manipulatie van de tachograaf. Aangezien in de controleperiode geen storingen waren geregistreerd betreffende de sensor en de tachograaf die het rijden in geregistreerde rusttijd kon verklaren heeft de inspecteur vastgesteld dat er sprake was van manipulatie van de tachograaf. Bovendien heeft de inspecteur tijdens de controle een magneet aangetroffen.
3.1
Eiser kan zich daarin niet vinden en stelt zich in beroep - samengevat - primair op het standpunt dat het direct innen van een opgelegde boete aan een niet-ingezetene van Nederland in strijd is met artikel 12 van het EG-Verdrag. Er bestaat geen objectieve rechtvaardigingsgrond om de niet in Nederland gevestigde of wonende overtreders anders te behandelen dan Nederlandse onderdanen. Eiser wijst hierbij op het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (hierna: Kaderbesluit). Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat uit de uitdraai van het motormanagement niet opgemaakt kan worden dat met het voertuig nog om 03:44 uur UTC-tijd is gereden. Daarmee is het bestreden besluit naar zijn mening onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van manipulatie. De enkele constatering dat er een magneet is aangetroffen is onvoldoende, nu een magneet in iedere auto is te vinden. Het komt eiser ook onwaarschijnlijk voor dat de beweerde eenmalige foutcode een gevolg is van manipulatie waar hij verantwoordelijk voor gehouden kan worden, terwijl er tal van andere foutcodes zouden zijn opgetreden. Een en ander duidt eerder op een storing. De veronderstelde manipulatie kan volgens eiser dan ook niet worden vastgesteld. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat voor hem nog steeds niet duidelijk is waarom hij als werkgever verantwoordelijk zou zijn voor de door de rapporteur geconstateerde overtreding.
3.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1
Ingevolge artikel 1, van de Verordening 3821/85 moet het controleapparaat in de zin van deze verordening ten aanzien van zijn constructie-, installatie-, gebruiks- en controle-eisen voldoen aan de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de bijlagen I en II.
4.2
Ingevolge artikel 13 van de Verordening 3821/85 zien de werkgever en de bestuurder toe op de juiste werking van het controleapparaat.
4.3
Artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer.
4.4
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.
4.5
De hoogte van de boete heeft verweerder gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (hierna: beleidsregel). Blijkens bijlage 1 van de beleidsregel (Stcrt. 2012, 8973) wordt voor het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv aan de werkgever een boete opgelegd van € 2.200,--
4.6
Ingevolge artikel 12 van het EG-Verdrag is binnen de werkingssfeer van het Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
5
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de aan eiser opgelegde boete niet binnen de werkingssfeer van het Kaderbesluit valt. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties die strekt tot implementatie van het Kaderbesluit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 699, nr. 3). Het Kaderbesluit beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van geldelijke transacties te versnellen en vereenvoudigen door deze samenwerking vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het Kaderbesluit heeft betrekking op vier verschillende soorten geldelijke sancties: de geldboete, de in het kader van het strafproces opgelegde verplichting tot betaling van een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer, de verplichting tot betaling van een geldbedrag voor een fonds of instelling ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten en de verplichting tot betaling van proceskosten. Naast geldelijke transacties opgelegd door de strafrechter, vallen ook bepaalde geldelijke transacties opgelegd door een bestuurlijke autoriteit onder de reikwijdte van het Kaderbesluit. Het gaat hierbij om sancties die zijn opgelegd wegens een strafbaar feit of wegens een feit dat naar het recht van de uitvaardigende lidstaat wordt bestraft als een vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde (“Ordnungswidrigkeiten”), voor zover tegen de beslissing beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld. In alle gevallen moet het om een onherroepelijke beslissing gaan.
Zoals ook uit de Memorie van Toelichting op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties blijkt valt de zuiver bestuursrechtelijke boete niet onder de reikwijdte van het Kaderbesluit. Een beroep tegen een dergelijke boete is opengesteld bij de bestuursrechter en niet bij een “met name in strafzaken bevoegde rechter”.
5.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog naar voren gebracht dat een werkgroep in het leven is geroepen die onderzoekt of de lidstaten van de Europese Unie afspraken kunnen maken over het innen van bestuurlijke boetes.
5.3
De omstandigheid dat gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredingen van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving inzake gevaarlijke goederen op grond van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit binnen het toepassingsgebied valt, leidt niet tot de conclusie dat de aan eiser opgelegde boete dient te worden afgedaan via het Kaderbesluit. Er is ten slotte geen sprake van een strafbaar feit.
5.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder door de boete direct ter plaatse te innen, heeft gehandeld in strijd met artikel 12 van het EG-verdrag. Artikel 12 van het EG-verdrag heeft immers louter betrekking op het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. In dit geval wordt onderscheid gemaakt naar ingezetenschap en niet naar nationaliteit.
5.5
Voorts overweegt dat rechtbank dat zo er al van moet worden uitgegaan dat het onderscheid naar ingezetenschap neerkomt op een indirect onderscheid naar nationaliteit dit onderscheid naar nationaliteit objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel. Door niet-ingezetenen direct aan de weg de boete te laten betalen, wordt immers voorkomen dat zij de boete niet betalen. Nu bestuurlijke boetes niet onder de reikwijdte van het Kaderbesluit vallen en betaling van aan niet-ingezetenen opgelegde bestuurlijke boetes in het buitenland derhalve niet kan worden afgedwongen, is directe betaling van de boete een geschikt en proportioneel middel. Van strijd met het in artikel 12 van het EG-Verdrag neergelegde non-discriminatiebeginsel is dan ook geen sprake.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet hoe hij tot conclusie is gekomen dat sprake was van manipulatie van de tachograaf. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de op 10 december 2012 en 23 januari 2013 op ambtseed opgemaakte rapporten van de inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van de rapporten. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft uiteengezet is tijdens de controle het motormanagement van het voertuig uitgelezen. Het “motormanagement” is een digitale regeleenheid van waaruit voertuigcomponenten worden aangestuurd, bewaakt en gecorrigeerd. Indien onjuistheden worden geconstateerd, wordt een storingscode opgeslagen in een gedeelte van het motormanagement dat correspondeert met het betreffende voertuigcomponent. Indien andere componenten gerelateerd zijn hieraan (zoals bijvoorbeeld snelheid), worden tevens andere gerelateerde foutcodes gegenereerd.
Bij het uitlezen van het motormanagement bleek dat de foutcode [code] (onwaarschijnlijk snelheidssignaal) die op 18 oktober 2012 om 03:44 (UTC-tijd) voor het laatst is opgeslagen, was gelegen in een geregistreerde rusttijd in de tachograaf. Op dat tijdstip werd door het motormanagement het rijden met het voertuig geregistreerd. Een onwaarschijnlijk snelheidssignaal ontstaat als de informatie van de wielsensoren van de vrachtauto naar het motormanagement niet overeenkomt met het snelheidssignaal afkomstig van de tachograaf. Dit kan het gevolg zijn van een storing of manipulatie van de tachograaf. Aangezien in de controleperiode geen storingen waren geregistreerd betreffende de sensor en de tachograaf die het rijden in geregistreerde rusttijd kon verklaren, is verweerder met de inspecteur terecht tot de conclusie gekomen dat sprake was van manipulatie van de tachograaf. De manipulatie hoeft niet per definitie met een magneet te zijn verricht. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de chauffeur tijdens de controle een magneet aan de inspecteur heeft overhandigd, erop duidt dat de conclusie dat de tachograaf met een magneet is gemanipuleerd niet onwaarschijnlijk is. Overigens is het aantreffen van een voorziening niet noodzakelijk om onderhavige boete op te kunnen leggen.
5.7
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat op de arbeidskaart de tijd staat aangegeven van het land waar het voertuig is geregistreerd. Het motormanagement staat op de tijd van het land van registratie en de tachograaf is ingesteld op UTC-tijd. De inspecteur heeft het tijdstip van de codereeks [code] (onwaarschijnlijk snelheidssignaal) dat op 18 oktober 2012 om 05:44 uur voor de laatste maal was opgeslagen in het motormanagement omgezet in UTC-tijd (03:44 uur).
5.8
Ten slotte overweegt de rechtbank dat zij eiser niet volgt in zijn betoog dat hij als werkgever niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de juiste werking van de tachograaf. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser als werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste werking en het juiste gebruik van de tachograaf. Dit betekent dat de overtreding zich voordoet als is vastgesteld dat de tachograaf niet op de juiste wijze heeft gefunctioneerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem als werkgever geen verwijt treft. Nergens in de wet- of regelgeving staat dat de verantwoordelijkheid die eiser heeft op grond van artikel 13 van Verordening 3821/85 vervalt op het moment dat de chauffeur onderweg is dan wel eerst aanvangt op het moment dat de chauffeur terug is op het bedrijf. De enkele stelling dat hij niet inziet hoe hij had kunnen zien dat de tachograaf niet naar behoren had gefunctioneerd als gevolg van de manipulatie op 18 oktober 2012, is onvoldoende om te kunnen worden aangemerkt als schulduitsluitingsgrond. Eiser zal zijn controles zodanig moeten inrichten dat dergelijke onregelmatigheden door hem voorkomen kunnen worden.
5.9
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een beboetbare overtreding en op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 2.200,-.
6
Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.