Op 30 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 op de Nederlandse Antillen, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 juli 2013, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.P. Kuit, werd gehoord. De officier van justitie, mr. Van der Laan, eiste een gevangenisstraf van zeven jaar, met schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor het tweede ten laste gelegde feit, en sprak hem daarvan vrij.
De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de feiten 1, 3 en 4, die betrekking hadden op poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had tijdens een ruzie met twee broers een pistool getrokken en daarmee gedreigd, wat leidde tot ernstige angst en onveiligheid in de omgeving. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de confrontatie was begonnen en niet handelde uit noodzakelijke verdediging.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.