ECLI:NL:RBDHA:2013:9410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
09/818108-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Milius
  • Van Eijk
  • Dantuma-Hieronymus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in een openbare confrontatie

Op 30 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 op de Nederlandse Antillen, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 juli 2013, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.P. Kuit, werd gehoord. De officier van justitie, mr. Van der Laan, eiste een gevangenisstraf van zeven jaar, met schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor het tweede ten laste gelegde feit, en sprak hem daarvan vrij.

De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de feiten 1, 3 en 4, die betrekking hadden op poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had tijdens een ruzie met twee broers een pistool getrokken en daarmee gedreigd, wat leidde tot ernstige angst en onveiligheid in de omgeving. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de confrontatie was begonnen en niet handelde uit noodzakelijke verdediging.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/818108-13
Datum uitspraak: 30 juli 2013

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedag]1987 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie]
.

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 juli 2013.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.P. Kuit, advocaat te Waddinxveen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Van der Laan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van bedragen groot € 4.310,00 en € 4.060,00, subsidiair respectievelijk 53 en 50 dagen hechtenis ten behoeve van de slachtoffers genaamd[slachtoffers].

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Beroep op noodweer(-exces).

De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daartoe betoogd dat verdachte weliswaar heeft gevochten, maar dat het een noodzakelijke verdediging was van zijn eigen lijf tegen de wederrechtelijke aanranding door de beide broers. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden, dan doet de raadsman een beroep op noodweerexces aangezien bij verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan door angst en woede, ontstaan door het slaan en schoppen door beide aangevers.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gedane beroep op noodweer omdat uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken blijkt dat verdachte niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangevers. Het was verdachte die de confrontatie is begonnen, het pistool heeft getrokken en daarmee heeft geslagen en getracht heeft te schieten.
De rechtbank verwerpt, nu uit het vorengaande volgt dat geen sprake was van noodzakelijke verdediging, ook het beroep op noodweerexces.
Het bewezenverklaarde is ook overigens volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een ruzie met twee broers gevochten en daarbij een pistool op één van hen gericht en de trekker op zeer korte afstand van het slachtoffer overgehaald. Dit alles vond plaats buiten op straat en midden op de dag zodat voorbijgangers en ook kinderen hier ongewild getuige van zijn geweest.
Uit onderzoek is naar vorengekomen dat het wapen niet functioneerde. Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen is daarmee een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte is toe te rekenen. Verdachtes handelen vormt een zeer ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het moeten voor hem en zijn broer zeer beangstigende ogenblikken zijn geweest. Zulks blijkt ook wel uit de namens de slachtoffers ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
De rechtbank laat in haar oordeel meewegen dat geweldsdelicten als de onderhavige in de samenleving en zeker in kleine gemeenschappen als waarin dit feit heeft plaatsgevonden leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid en zij rekent dit verdachte zeer ernstig aan. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur is daarbij de enig passende sanctie.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van 19 april 2013 van het Leger des Heils.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 18 april 2013 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
Alles afwegende en rekening houdend met in soortgelijke gevallen opgelegde straffen, zal de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd, opleggen.

De vordering van de benadeelde partij.

[slachtoffers] hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding, groot respectievelijk € 4.310,00 en € 4.060,00.
De rechtbank zal de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op de complexiteit van het gebeurde en gelet op de mogelijke medeschuld van de benadeelde partijen die mogelijk nog worden vervolgd voor hun aandeel in de vechtpartij.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1:
Poging tot doodslag;
feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en dat zij de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door
mr. Milius, voorzitter,
mrs. Van Eijk en Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2013.
mr. Van Eijk is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.