ECLI:NL:RBDHA:2013:9348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
C/09/446541 / KG ZA 13-813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van luchtzuivering in detentieomgeving van gedetineerde met longziekte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, eiser, en de Staat der Nederlanden, gedaagde. Eiser, die lijdt aan een longziekte, eiste een onderbreking van zijn straf vanwege het ontbreken van de juiste luchtzuiveringsapparatuur in zijn cel. De voorzieningenrechter had eerder, bij tussenvonnis van 17 juli 2013, de Staat gelast om nadere informatie te verschaffen over de apparatuur in de cel van eiser. De Staat heeft hierop gereageerd met technische specificaties van de geplaatste apparatuur, die volgens hen voldoet aan de medische eisen van eiser.

Eiser betwistte de geschiktheid van de apparatuur en stelde dat deze niet gelijkwaardig was aan de apparatuur die hij thuis had. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat er geen wezenlijk meningsverschil was over de type-aanduidingen van de apparatuur en dat de door de Staat geplaatste apparatuur, die een luchtzuiverende functie heeft, voldoende tegemoetkomt aan de medische problematiek van eiser. De rechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij detentieongeschikt was en dat de vorderingen van eiser, zowel tot schorsing van zijn detentie als tot schadevergoeding, moesten worden afgewezen.

De rechtbank veroordeelde eiser in de kosten van het geding, die tot dat moment waren begroot op € 2.652,--, en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J. van der Helm.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/446541 / KG ZA 13-813
Vonnis in kort geding van 29 juli 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.M.S. Cremers te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 17 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter de Staat gelast nadere informatie te verschaffen met betrekking tot de apparatuur die is geplaatst in de kamer waarin eiser verblijft. De Staat heeft dat gedaan bij brief van 23 juli 2013 met producties. Namens eiser is daarop bij brief van 24 juli 2013 gereageerd.
1.2.
Vervolgens is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Beoordeeld moet thans worden of met de door de Staat getroffen voorzieningen voldoende wordt tegemoet gekomen aan de medische problematiek van eiser die reden was om eiser detentieongeschikt te verklaren.
2.2.
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag welke apparatuur in de kamer van eiser is geplaatst. De Staat stelt zich op het standpunt dat het gaat om apparatuur van het type WSH M25i, terwijl eiser betoogt dat apparatuur van het type MSZ-fd-25-VA is geplaatst. Uit pagina 14 van de door de Staat als productie 8 overgelegde specificaties is af te leiden dat de door eiser genoemde type-aanduiding wordt gehanteerd voor de binnenunit die hoort bij het systeem met de aanduiding WSH-M25i. Van een werkelijk meningsverschil tussen partijen is dus geen sprake, zodat de voorzieningenrechter ervan zal uitgaan dat het systeem WSH-M25i is geplaatst met een binnenunit met typeaanduiding MSZ-fd-25-VA. Een descente, zoals door eiser verzocht, is daarvoor niet nodig.
2.3.
Binnen de kaders van dit kort geding is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij detentieongeschikt is en dus dat de geplaatste apparatuur niet gelijkwaardig is aan de apparatuur waarover hij thuis de beschikking heeft, althans dat deze apparatuur niet geschikt is om zijn medische problematiek te ondervangen. De voorzieningenrechter stelt vast dat mr. Cremers in haar brief van 24 juli 2013 aangeeft de stelling van de Staat dat er sprake is van gelijkwaardige apparatuur niet (op korte termijn) te kunnen toetsen. Zij verzoekt onder meer om benoeming van een deskundige. Nog daargelaten dat een kort geding zich daarvoor in beginsel niet leent, acht de voorzieningenrechter de benoeming van een deskundige niet aangewezen. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
2.4.
De Staat heeft, zoals hem was gelast, technische informatie over de geplaatste apparatuur in het geding gebracht. Daaruit is af te leiden dat het systeem dat is geplaatst niet een “gewone airconditioner” is, maar een systeem met een anti allergeen plasma enzymfilter en een plasma antigeurfilter. Het betoog van eiser is in zoverre onjuist.
2.5.
De specificaties van de bij eiser thuis aanwezige apparatuur zijn niet bekend. In zoverre is een specifieke vergelijking met de in het JMC geplaatste apparatuur niet mogelijk. Uit de door de Staat overgelegde technische informatie over de thans bij eiser geplaatste apparatuur is echter wel af te leiden dat deze een luchtzuiverende functie heeft en een functie vervult bij de preventie van luchtwegaandoeningen.
2.6.
Uit de door de Staat overgelegde nadere verklaring van de geneeskundige Reinking van 22 juli 2013 is voorts af te leiden dat deze ook na kennisname van de technische specificaties van de geplaatste apparatuur en nadat hij dit heeft afgezet tegen de berichten van de longarts van eiser, zijn oordeel handhaaft dat met de geplaatste apparatuur voldoende tegemoet wordt gekomen aan de medische problemen van eiser.
2.7.
Tegenover de thans beschikbare informatie, bezien in samenhang met de reeds eerder beschikbare informatie, moet dan ook worden geconcludeerd dat eiser in onvoldoende mate zijn stelling heeft onderbouwd dat zijn detentieongeschiktheid niet door de geplaatste apparatuur is ondervangen. De vordering van eiser strekkende tot schorsing van zijn detentie dient dan ook te worden afgewezen. Dat geldt eveneens voor zijn vordering strekkende tot betaling van een schadevergoeding, aangezien uit het voorgaande voortvloeit dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
2.8.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 2.652,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 1.836,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2013.