Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. C.P. Timmers, advocaat te Sommelsdijk, en door verdachte naar voren is gebracht.
Rechtbank Den Haag
In de zaak van de verdachte, geboren in 1992, heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het wegmaken van een lijk. De tenlastelegging betrof een periode van 20 tot en met 23 februari 2012, waarin de verdachte samen met anderen het stoffelijk overschot van een slachtoffer zou hebben verborgen en/of weggevoerd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 11 en 16 juli 2013, waarbij de officier van justitie, mr. H.J.J. Talsma, en de raadsman van de verdachte, mr. C.P. Timmers, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 maart 2012 het stoffelijk overschot van het slachtoffer in het Rijn-Schiekanaal werd aangetroffen. De verdachte was op 22 februari 2012 met medeverdachten naar de woning van een van hen gereden, waar een zware koffer werd opgehaald. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er een lijk in de koffer zat en dat hij slechts op verzoek van een medeverdachte had gereden. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als ongeloofwaardig terzijde geschoven en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het wegmaken van het lijk.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele vraag van de verdachte aan een medeverdachte of er een lijk in de koffer zat, niet voldoende was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de situatie. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De kosten van de verdediging zijn begroot op nihil.