ECLI:NL:RBDHA:2013:9209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/18734 en AWB 12/37813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van leges voor studievisum in het kader van de studierichtlijn en de Associatieovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag zich gebogen over de hoogte van de leges die door de Nederlandse overheid worden gevraagd voor de aanvraag van een studievisum. Eiser, een Turkse student, had bezwaar gemaakt tegen de leges van € 600,-- die hij moest betalen voor zijn aanvraag. De rechtbank overweegt dat de studierichtlijn, die de mobiliteit van studenten uit derde landen bevordert, niet in overeenstemming is met deze hoge leges. De rechtbank stelt vast dat de leges een belemmering vormen voor de uitoefening van de rechten die aan de studierichtlijn zijn ontleend. De rechtbank wijst erop dat de lidstaten weliswaar leges mogen vragen, maar dat deze niet zo hoog mogen zijn dat ze de doelstellingen van de richtlijn ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de leges van € 600,-- in strijd zijn met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 944,-- worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/18734 en AWB 12/37813
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[Eiser].
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij brief van 27 december 2012 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat er geen aanleiding bestaat om de voor het aanvragen van een studievisum te betalen leges van € 600 te verlagen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 mei 2012 (hierna: bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
Op 8 juni 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Op 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting in deze zaak geschorst.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser van
20 januari 2012 tot restitutie van de leges voor de aanvragen tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een verblijfsvergunning regulier (vvr) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 november 2012 (hierna: bestreden besluit II) ongegrond verklaard.
Op 30 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
De rechtbank heeft de beide zaken ter zitting behandeld op 8 maart 2013. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is student aan de TOBB Ekonomi ve Teknoloji Universiteit te Ankara, Turkije, en is met een beurs toegelaten tot het uitwisselingsprogramma “Erasmus Student Exchange Programme” van de Hogeschool Utrecht voor de duur van zes maanden. De Hogeschool Utrecht heeft eiser verzocht leges te betalen van € 600,--, waarvan € 300,-- voor een mvv en
€ 300,-- voor een vvr. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven, dat de leges middels een lening zijn betaald en eiser aan de Hogeschool Utrecht zes maanden heeft gestudeerd.
Ten aanzien van AWB 12/18734 (bestreden besluit I)
2.
De rechtbank stelt vast, gezien de procedure inzake het bestreden besluit II, dat de leges van € 600,-- door dan wel namens eiser zijn betaald en dat eiser heeft verzocht om restitutie.
3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbnak van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. De rechtbank zal dat beroep van eiser dan ook vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
4.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding voor een veroordeling van proceskosten of voor vergoeding van het griffierecht.
Ten aanzien van AWB 12/37813 (bestreden besluit II)
5.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Richtlijn 2004/114/EG (hierna: studierichtlijn) niets is overwogen over de hoogte van de legesbedragen voor studenten en dat de leges dan ook niet in strijd zijn met die studierichtlijn. Voorts heeft verweerder betoogd dat de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (hierna: Associatieovereenkomst) enkel ziet op Turkse werknemers en geen betrekking heeft op Turkse studenten. Verder stelt verweerder dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat verweerder ingevolge artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht terecht heeft afgezien van het horen van eiser.
6.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit II in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, nu verweerder onvoldoende is ingegaan op het Associatierecht en de studierichtlijn. De leges ter hoogte van € 600,-- zijn in strijd met de doelstelling van de studierichtlijn en buitenproportioneel. Eiser verwijst daarbij naar de preambule, punt 6 en 16, en de artikelen 8 en 20 van de studierichtlijn. Daarnaast betoogt eiser dat de Associatieovereenkomst en Besluit 1/80 op hem van toepassing zijn. Eiser verwijst naar de artikelen 2 en 9 en de arresten Payir (C-294/06), Sahin (LJN: BJ8590) en Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden (LJN: BM3843). De leges moeten redelijk zijn en vergelijkbaar met de leges die door de eigen onderdanen en EU burgers moeten worden betaald. Uit onderzoek van de adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is gebleken dat de leges in Nederland vergeleken met andere landen te hoog zijn. Ook gelet op de duur van het verblijf van eiser, namelijk 6 maanden, is een legesbedrag van € 600 buitenproportioneel.
7.
Ten aanzien van eisers beroep op de Associatieovereenkomst en het Besluit 1/80 overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Associatieovereenkomst heeft deze overeenkomst tot doel, de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, met inbegrip van die inzake arbeidskrachten, door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en door de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrije verrichten van diensten op te heffen, teneinde de levensstandaard van het Turkse volk te verbeteren en in een later stadium de toetreding van de Republiek Turkije tot de Gemeenschap te vergemakkelijken.
7.2
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Associatieovereenkomst enkel betrekking heeft op Turkse werknemers. Nu niet is gebleken dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland werkzaamheden heeft verricht en ook niet de intentie had om werkzaamheden te verrichten, heeft de Associatieovereenkomst geen betrekking op de situatie van eiser. Reeds daarom slaagt het beroep op de Associatieovereenkomst alsmede op de arresten Payir, Sahin en Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden, niet.
8.
Ten aanzien van eisers beroep op de studierichtlijn overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Ingevolge artikel 20 van de studierichtlijn kunnen de lidstaten van de aanvragers een vergoeding verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de lidstaten de behandeling van een aanvraag afhankelijk mogen stellen van de betaling van leges. De op dit punt door de studierichtlijn aan de lidstaten verleende ruimte is evenwel niet onbeperkt. De lidstaten mogen namelijk geen nationale regeling vaststellen dan wel toepassen die de verwezenlijking van het door de studierichtlijn nagestreefde doel in gevaar kan brengen en deze haar nuttig effect kan ontnemen (zie in die zin het arrest El Dridi van 28 april 2011, LJN: BQ4483, punt 55).
8.2.
Zoals volgt uit punt 6 van de considerans van de studierichtlijn is een van de doelstellingen van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf maakt daar deel van uit.
Uit punt 16 volgt dat de mobiliteit van studenten uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.
8.3.
Gelet op het door studierichtlijn nagestreefde doel en het daarbij ingevoerde stelsel, moet worden vastgesteld dat wanneer onderdanen van derde landen voldoen aan de voorwaarden en de bij die richtlijn vastgestelde procedures in acht nemen, zij recht hebben op behandeling van hun aanvraag. De rechtbank overweegt verder dat het Koninkrijk der Nederlanden weliswaar vrijstaat om de behandeling van de aanvraag afhankelijk te stellen van de inning van leges, doch de hoogte van die leges mag niet tot gevolg hebben dat bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen daardoor wordt belemmerd, daar anders afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de studierichtlijn en het nuttig effect daarvan wordt ondermijnd. Leges die aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de onderdanen van derde landen die voldoen aan de bij de studierichtlijn vastgestelde voorwaarden voor behandeling van hun aanvraag, zouden die onderdanen de mogelijkheid kunnen ontnemen om de hun bij die richtlijn verleende rechten te doen gelden, hetgeen in strijd zou zijn met punt 6 van de considerans van die richtlijn. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van Unierecht, moeten de in de nationale regeling ter omzetting van de studierichtlijn gebruikte middelen de door die regeling nagestreefde doelen kunnen verwezenlijken en mogen zij niet verder gaan dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door een student te betalen leges van in totaal
€ 600,-- een hoog bedrag betreft. Gelet op wat onder 8.3 is overwogen is de rechtbank voorts van oordeel dat aangezien het hoge bedrag van de leges die door het Koninkrijk der Nederlanden wordt gevraagd van onderdanen van derde landen een belemmering kan vormen voor de uitoefening van de door studierichtlijn toegekende rechten, de Nederlandse regeling het door die richtlijn nagestreefde doel ondermijnt en die richtlijn haar nuttig effect ontneemt.
8.5.
Vastgesteld moet worden dat het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens de studierichtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, overdreven en onevenredig hoge leges te vragen die een belemmering kunnen vormen voor de uitoefening van de bij die richtlijn toegekende rechten.
8.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een legesheffing van € 600,- het nuttig effect aan de studierichtlijn ontneemt en in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit II dan ook gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
8.8.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 472,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.T.A. Sukul, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SS
Coll.: AEM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.