ECLI:NL:RBDHA:2013:9139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/39711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Congolese vrouw afgewezen; gebrek aan zorgvuldigheid in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in het beroep van een Congolese vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vrouw, geboren in 1983, heeft aangevoerd dat zij in haar thuisland is mishandeld en verkracht, en dat haar aanvraag niet zorgvuldig is behandeld door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat hij geen adequate reactie heeft gegeven op de herhaalde verzoeken van de vrouw om medische rapportages op te vragen die haar situatie konden onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat het advies van MediFirst, dat de vrouw als 'hoorbaar' beschouwde, niet inzichtelijk is en dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische klachten van de vrouw. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank benadrukt dat het aan de staatssecretaris is om deskundigen in te schakelen als er twijfels zijn over de verklaringen van de vrouw. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 944,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/39711

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2013 in de zaak van

[eiseres],

geboren op [geboortedatum1] 1983,
van Congolese nationaliteit (DRC),
eiseres,
mede namens haar minderjarig kind [naam1], geboren op [geboortedatum2] 2010,
gemachtigde mr. A. Greve-Kortrijk,
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde mr. F.M. Ticheler.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien om de uitzetting van eiseres achterwege te laten op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiseres heeft op 20 december 2012 tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer
AWB 12/39714.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 januari 2013.
Het beroep is behandeld op de zitting van 9 juli 2013, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres aangevoerd dat zij sinds december 2011 een relatie had met [naam2], die militair (kolonel) was in het Congolese leger. In de periode vanaf augustus 2012 is eiseres drie maal ontvoerd. Haar ontvoerders wilden van haar weten waar [naam2] zich bevond. Eiseres is daarbij onder druk gezet, mishandeld en verkracht. Eiseres kreeg elektrische schokken toegediend om haar aan de praat te krijgen. Ze heeft een litteken aan haar pols, die zij heeft overgehouden aan een brandende sigaret. Daarnaast is zij door drie van haar ontvoerders verkracht. Ze duwden ook hun vingers in haar anus. Eiseres ondervindt hiervan nog steeds lichamelijke en psychische klachten. Twee dagen na haar derde ontvoering, in september 2012, is eiseres ondergedoken bij een bekende van [naam2]. Op 24 november 2012 heeft eiseres de DRC verlaten.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
3.
Eiseres meent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In het advies van MediFirst van 4 december 2012 wordt aangegeven dat tijdens het onderzoek in het kader van horen en beslissen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geen beperkingen zijn gebleken. Niettemin is haar na dit onderzoek een verwijsformulier voor het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) meegegeven. In het advies is geen motivering gegeven ter onderbouwing van de conclusie dat zij, ondanks de geconstateerde medische problematiek, kan worden gehoord. Het MediFirst-advies is daarom niet inzichtelijk, aldus eiseres. Verweerder heeft nagelaten hieromtrent nader onderzoek te verrichten en daarmee niet voldaan aan zijn vergewisplicht. Daarbij komt dat al bij brief van 10 december 2012, voorafgaand aan het eerste- en nader gehoor, bijzondere aandacht is gevraagd voor de verkrachting die zij heeft ondergaan. Naast het traumatiserende effect van de gebeurtenissen heeft zij nog steeds grote problemen door de verkrachting, te weten infecties, waarvoor zij onder behandeling is. Voorts is gemeld dat eiseres emotioneel is. Daarom is in de brief van 10 december 2012 aangegeven dat aanvullend medisch onderzoek noodzakelijk is en dat de resultaten hiervan mogelijk haar relaas ondersteunen. In de aanvullingen en correcties op het eerste gehoor van 13 december 2012 zijn andermaal de medische omstandigheden van eiseres naar voren gebracht en is gemeld dat eiseres vanwege de drie incidenten niet alleen psychische schade heeft opgelopen, maar ook fysieke schade. Zo zijn littekens aanwezig op het been en handen en wordt zij behandeld voor inwendige infecties die zij als gevolg van de verkrachting heeft opgelopen. Eiseres heeft verweerder verzocht om via MediFirst de rapportages van het onderzoek op te vragen zodat een en ander gedocumenteerd in het dossier kan worden opgenomen. In de aanvullingen en correcties op het nader gehoor van 17 december 2012 heeft eisers nogmaals haar medische situatie onder de aandacht gebracht bij verweerder. Eiseres geeft daarbij aan dat zijzelf bij MediFirst naar de onderliggende stukken zal vragen, maar dat zij verwacht dat verweerder die sneller binnen handbereik zal hebben dan zij. In de zienswijze van 19 december 2012 merkt eiseres op dat al bij brief van 10 december 2012 is gemeld dat sprake is van een verkrachting en is gevraagd naar de medische stukken van eiseres.
4.
In beroep heeft eiseres een rapportage overgelegd van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 15 april 2013. Hieruit blijkt dat eisers op 8 maart 2013 is onderzocht door een klinisch psycholoog en een arts. In de rapportage wordt ondermeer vermeld dat het totaal van de beschreven littekens zeer consistent is met de toeschrijving van eiseres dat deze zijn ontstaan door toedienen van brandende sigaretten op de huid. Weliswaar worden de klachten van de linkerborst, schouder en arm door eiseres niet toegeschreven aan de marteling die zijn heeft ondergaan, maar vaak worden arm- en schouderklachten gezien bij personen die in het kader van een marteling langdurig een bepaalde houding hebben moeten aanmerken. Volgens het iMMO zijn deze klachten dan ook consistent met het relaas van eiseres dat zij negen dagen met haar armen boven/achter haar hoofd geboeid heeft vastgelegen aan een bed. Ook de klachten aan haar handen sinds de toediening van een elektrische schok tijdens de tweede detentie worden beschreven in de literatuur en is hiermee consistent. Daarnaast staat vermeld dat het onderzoek van de anus een litteken laat zien dat kan passen bij een genezen scheur (fissuur) van het slijmvlies en de huid. Dit kan het gevolg zijn van het oprekken van de anus door het inbrengen van vingers/handen of door harde ontlasting. Voor het seksuele geweld had eiseres geen anale klachten of last van obstipatie. Dit alles maakt dat het beschreven anale litteken zeer consistent is met haar relaas, aldus de rapportage. Het onderzoek van de buitenzijde en binnenzijde van de vrouwelijke geslachtsdelen laat geen littekens zien. Fysiek bewijs voor verkrachting bij onderzoek van de vrouwelijke geslachtsdelen direct na verkrachting wordt vaak niet gevonden. Indien er wel zichtbare laesies waren, dan zijn deze bij onderzoek dat na meer dan een week na de verkrachting plaatsvindt vaak niet meer zichtbaar. De pijn in de vagina en baarmoeder gecombineerd met het niet menstrueren kunnen het gevolg zijn van een infectie van de baarmoeder. De infectie kan eiseres hebben opgelopen door het seksueel misbruik in de DRC, temeer daar de klachten in aansluiting hieraan zijn ontstaan. De infectie kan ook zijn ontstaan door ‘gewoon’ seksueel contact. Daarnaast staat vermeld dat de bevindingen wijzen op een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat het zeer aannemelijk is dat de psychische klachten zijn veroorzaakt door wat eiseres zegt meegemaakt te hebben tijdens de traumatische gebeurtenissen in haar land van herkomst. Er zijn aanwijzingen dat ten tijde van het eerste gehoor en nader gehoor al sprake was van een PTSS. Het iMMO wijst erop dat in het advies van MediFirst van 4 december 2012 melding wordt gemaakt van slaapproblemen en het feit dat eisers het seksuele geweld in de DRC niet heeft verwerkt en hier hulp voor vraagt. In het dossier van de GCA wordt op 4 december 2012 genoteerd dat eiseres psychische hulp wil in verband met herbelevingen. Op basis van deze bevindingen acht iMMO het zeer waarschijnlijk dat eiseres ook al ten tijde van de gehoren in december 2012 psychische klachten had die toen interfereerden met haar vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over haar asielrelaas.
5.
Verweerder heeft op 5 juli 2013 schriftelijk gereageerd op het door eiseres ingebrachte rapport van het iMMO. Verweerder laat weten dat uit dat rapport naar voren komt dat de bij eiseres aangetroffen littekens consistent, dan wel zeer consistent zijn met haar verklaringen over de door haar ondergane mishandelingen en verkrachtingen. Voorts wordt in deze rapportage gesuggereerd dat eiseres – anders dan door MediFirst is geconcludeerd – in haar psychische toestand niet in staat mag worden geacht coherent en consistent haar relaas te doen, aldus verweerder. Niettemin blijft verweerder van mening dat het rapport van het iMMO niet kan afdoen aan de door verweerder gemotiveerde conclusie dat het relaas in redelijkheid ongeloofwaardig is te achten. Hiertoe merkt verweerder in de eerste plaats op dat de in het rapport gebruikte kwalificaties ‘consistent’ en ‘zeer consistent’ en ‘kunnen zijn veroorzaakt door’ geen zekerheid geven dat de aangetroffen medische kenmerken zonder enige twijfel zijn veroorzaakt door het in relaas gestelde. Volgens verweerder is het rapport ook duidelijk over de mogelijkheid dat andere oorzaken aan de medische bevindingen ten grondslag kunnen liggen. Genoemd zijn bijvoorbeeld automutilatie, huidsaandoeningen, verhoogde spierspanning en gewoon seksueel contact. Het iMMO acht wel aannemelijk dat de bevindingen hun oorzaak vinden in het door eiseres gerelateerde.
6.
Verweerder geeft voorts aan dat zelfs als hij zou uitgaan van de aannemelijkheid van de verklaringen over de mishandelingen en verkrachtingen, dit niet alsnog tot de conclusie leidt dat het relaas en de daarin gestelde gang van zaken als geloofwaardig moet worden beoordeeld. Voor verweerder verschaft het rapport van het iMMO in redelijkheid niet alsnog enige geloofwaardigheid aan de door eiseres gestelde context van de mishandelingen en verkrachtingen. De gestelde relatie met [naam2], het gestelde handelen van [naam2], het handelen van de gestelde ontvoerders en het handelen van eiseres in het geheel van het relaas, zijn zonder meer bevreemdingwekkend te achten. Het mag dan zo zijn dat een kolonel niet al te loslippig is over zijn werkzaamheden, maar het blijft vreemd dat eiseres helemaal niets hierover kan melden. Dit geldt ook ten aanzien van de gezinsachtergrond van de kolonel. Enige summiere informatie over dat soort zaken mag op basis van een relatie zoals door eiseres beschreven worden verwacht. Daarnaast is het dan ook vreemd dat een kolonel, die het relaas volgend, eiseres eigenlijk helemaal niet echt kent, wel een zeer belangrijk document (in een opvallend rood) koffertje en een enveloppe aan haar in bewaring geeft en het niet zelf ergens verstopt op een niet makkelijk traceerbare plaats zoals een tweede huis. Ook is het bevreemdingwekkend dat eiseres zich voor een derde keer laat ontvoeren. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat iemand die al twee is ontvoerd – waarbij de laatste keer met ernstige bedreigingen en mishandelingen – zonder enige achterdocht in een auto van onbekende mannen stapt. Aan het gedrag van de gestelde ontvoerders acht verweerder bevreemdingwekkend dat zij eiseres met name na de tweede en derde ontvoering laten gaan zonder dat het doel van de ontvoering is bereikt.
7.
Ten aanzien van de conclusie van het iMMO dat eiseres niet consistent en coherent kan verklaren en dat er aanwijzingen in het dossier zijn die zeer waarschijnlijk maken dat eiseres ook ten tijde van het nader gehoor niet in staat was coherent en consistent te verklaren, merkt verweerder in zijn schriftelijke reactie op dat deze conclusie van het iMMO niet kan leiden tot het oordeel dat MediFirst ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres consistent en coherent haar relaas kon doen. Een diagnose PTSS betekent immers op zichzelf nog niet dat een persoon niet consistent en coherent kan verklaren. Dit fluctueert. Indien een persoon op een bepaald moment vanwege PTTS niet coherent kan verklaren, wil dit niet zeggen dat dit op een eerder moment ook zo was. In het geval van eiseres geeft het gehoorrapport ook geen enkele aanleiding voor die veronderstelling, aldus verweerder. Ter adstructie verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 april 2013, zaaknummer AWB 12/32133.
8.
Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat zijn schriftelijke reactie zo moet worden begrepen dat hij ondanks het rapport van het iMMO nog ruimte ziet om het relaas van eiseres ongeloofwaardig te achten, nu uit datzelfde rapport blijkt dat ook andere oorzaken aan de medische bevindingen ten grondslag kunnen liggen.
9.
Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 16 januari 2013 heeft geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op hem rustende vergewisplicht. Eiseres stelt vast dat verweerder na die uitspraak geen verder actie heeft ondernomen. Al hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voorts merkt eiseres op dat verweerder het rapport van het iMMO bekritiseert, maar dat dit rapport op een andere wijze dient te worden gelezen dan verweerder doet. Volgens eiseres pakt verweerder elementen uit de diverse overwegingen in het rapport waarin op een aantal plaatsen is aangeven dat mogelijk een andere verklaring mogelijk is voor de medische bevindingen. Die andere mogelijkheid wordt echter door het iMMO onderbouwd weerlegd en geeft juist aan dat er kritisch is gekeken, aldus eiseres. Daarnaast is eiseres van mening dat zelfs als aangenomen zou moeten worden dat de mishandeling en verkrachtingen niet zouden hebben plaatsgevonden in de door haar aangegeven context, verweerder op grond van zijn beleid gehouden is haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
10.
De rechtbank overweegt als volgt.
11.
Blijkens het MediFirst-rapport, dat is ondertekend door een verpleegkundige en een medisch adviseur (arts), kan eiseres worden gehoord. Opgemerkt is dat eiseres een verwijsformulier voor het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) heeft meegekregen. Uit het onderliggende onderzoeksformulier blijkt dat eiseres terugkerende gedachten en herinneringen heeft aan pijnlijke of angstwekkende gebeurtenissen. Zij is verkracht en heeft dit niet verwerkt. Zij voelt zich hierover waardeloos. In verband hiermee is eiseres doorverwezen naar het GCA voor de consultatie van een GGZ-consulent. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het MediFirst-rapport geen blijk geeft van enige beperking bij eiseres om te worden gehoord.
12.
Volgens vaste rechtspraak, zie recentelijk de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 4 juni 2013, LJN CA2620, kan een rapport van MediFirst worden aangemerkt als een deskundigenonderzoek. Eveneens volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 13 november 2012, LJN BY3393, dat verweerder, indien en voor zover hij een MediFirst-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van dient te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien verweerder heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een MediFirst-advies nog slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.
20. Met het oog op de door MediFirst te bieden dienstverlening is door MediFirst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het protocol) vastgesteld. Paragraaf 2.4 van het protocol luidt:
"In het advies wordt beargumenteerd weergegeven hoe de verpleegkundige en de medisch adviseur tot een bepaalde conclusie zijn gekomen:-  In het advies is op heldere en consistente wijze uiteengezet op welke gronden het advies is gebaseerd;-  De in de uiteenzetting genoemde gronden vinden op hun beurt aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;-  Bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen."
21.
Het onderzoek door MediFirst heeft ertoe geleid dat eiseres is doorverwezen naar het GCA. Hiervan is ook melding gemaakt in het MediFirst-advies. Uit de onderliggende stukken, die eerst na de bestuurlijke fase boven water zijn gekomen, blijkt onder meer dat eiseres bij MediFirst heeft aangegeven dat zij littekens heeft aan haar rechterdij, pijn heeft aan handen en baarmoeder en dat zij graag een gesprek wil met een psychiatrisch hulpverlener omdat ze is verkracht en zij dat niet verwerkt heeft. MediFirst heeft eiseres voor (deze) verschillende klachten verwezen naar het GCA. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van MediFirst gelegen om in het licht van deze constateringen toe te lichten dat en waarom de medische klachten niet leiden tot een beperking die relevant is voor het horen en beslissen. Nu dit niet is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat het advies niet inzichtelijk is. Door ter zake geen nader onderzoek te laten doen, heeft verweerder niet voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht. Dat eiseres zelf geen medische informatie heeft overgelegd, doet hieraan niet af. Eiseres heeft verweerder in de besluitvormingsfase een aantal malen verzocht bij MediFirst de onderliggende stukken op te vragen, dan wel via MediFirst de onderzoeksrapportage op te vragen, en die aan het dossier toe te voegen. Niet is gebleken dat verweerder hierop in de bestuurlijke fase heeft gereageerd. Voorts is niet uit te sluiten dat verweerder, zij het na toestemming van eiseres, makkelijker toegang tot die informatie heeft dan eiseres. Door stil te zitten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende samenwerkingsplicht, zoals neergelegd in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn). Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2012 in de zaak M. tegen Ierland, LJN BY4788, blijkt dat de samenwerkingsplicht concreet inhoudt dat de betrokken lidstaat in de eerste fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven en dat het Hof daarbij in aanmerking neemt dat een lidstaat mogelijkerwijs gemakkelijker toegang heeft tot bepaalde documenten dan de verzoeker. Doordat verweerder in de onderhavige zaak geen kennis heeft genomen van de medische informatie waarover hij eenvoudig had kunnen beschikken en evenmin pogingen heeft ondernomen om bedoelde informatie aan eiseres te doen toekomen, is het bestreden besluit ook om die reden niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.
22.
Op grond van het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
23.
In de omstandigheid dat uiteindelijk uit de onderliggende stukken bij het rapport van MediFirst onvoldoende blijkt dat eiseres niet of slechts onder bepaalde randvoorwaarden kon worden gehoord, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. Daarvoor is redengevend dat eiseres in beroep een rapportage van het iMMO heeft overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat de geconstateerde littekens en medische klachten van eiseres passen bij het gestelde relaas. Het iMMO concludeert dat de littekens op armen en benen zeer consistent zijn met het verhaal dat brandende sigaretten op haar huid zijn gedrukt, dat het litteken bij de anus zeer consistent is met het verhaal van eiseres dat anderen met vingers/handen in de anus zijn geweest, dat de pijnklachten aan linkerschouder en arm consistent zijn met haar verklaring dat zij langdurig geboeid is geweest met de armen boven/achter haar hoofd en dat de causale relatie tussen psychische klachten en het relaas van eiseres zeer sterk is.
24.
Aan verweerder kan worden toegegeven dat ook met het rapport van het iMMO wetenschappelijk gezien onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres in het geheel niet, hetzij onder bepaalde omstandigheden, kon worden gehoord. Het iMMO-rapport meldt immers dat er slechts aanwijzingen zijn uit de periode van het eerste gehoor en het nader gehoor dat destijds sprake was van psychische klachten. Bovendien bieden de verslagen van die gehoren onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat eiseres daartoe niet in staat was. Dit laat onverlet dat het rapport van het iMMO, dat evenzeer heeft te gelden als een deskundigenrapport, sterke indicaties bevat dat de bij eiseres geconstateerde littekens en fysieke klachten zijn veroorzaakt door mishandeling en/of verkrachting. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan aan verweerder om een ter zake deskundige in te schakelen in het geval hij blijft twijfelen aan de verklaringen van eiseres. Dit volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 9 maart 2010 in de zaak R.C. tegen Zweden, LJN BM4069, meer in het bijzonder rechtsoverweging 53 van dat arrest. De rechtbank ziet daarom thans geen ruimte voor verweerder om het relaas van eiseres zonder medisch tegenbewijs ongeloofwaardig te achten.
25.
De rechtbank overweegt voorts dat als verweerder blijft twijfelen aan de door eiseres gestelde context van de mishandelingen en verkrachtingen, hij op grond van zijn beleid, als neergelegd in paragraaf 3.3 van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nummer 2012/6, dient te bezien of deze mishandelingen en verkrachtingen op zich reeds aanleiding vormen om eiseres niettemin in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
26.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 944,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
 waarde per punt € 472,00;
 wegingsfactor 1.
27.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 944,00.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A.M.J. Smulders, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.