In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Economische Zaken om een brief van de Europese Commissie openbaar te maken. Eiser, een eigenaar van een polder in België, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat de brief van 24 oktober 2012, waarin de Commissie Nederland verweet onvoldoende maatregelen te nemen voor natuurherstel van de Westerschelde, niet openbaar mocht worden gemaakt. De staatssecretaris baseerde zijn weigering op artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waarin wordt gesteld dat openbaarmaking kan worden geweigerd als dit de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties schaadt.
Tijdens de zitting op 16 juli 2013 heeft eiser betoogd dat de weigering onterecht was, omdat er al andere documenten openbaar waren gemaakt en dat de vertrouwelijkheid van de brief niet in het geding zou komen. De staatssecretaris heeft echter aangevoerd dat de Europese Commissie had aangegeven dat openbaarmaking van de brief de vertrouwelijkheid van de lopende infractieprocedure zou ondermijnen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de belangenafweging van de staatssecretaris gevolgd en geconcludeerd dat de belangen van de Europese Commissie en de vertrouwelijkheid van de procedure zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de Europese Commissie had geraadpleegd en dat deze had geweigerd in te stemmen met openbaarmaking. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat de belangen van de samenwerking tussen Nederland en de Europese Commissie niet in gevaar mochten komen door openbaarmaking van de brief. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.