Op 22 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 09/757199-11. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, die de rechtbank verzocht om het bedrag vast te stellen waarop de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald, zoals bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1982, was niet verschenen op de zitting van 8 juli 2013, maar zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, was wel aanwezig en vertegenwoordigde hem. De officier van justitie wijzigde zijn vordering en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 15.990,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van strafbare feiten, waaronder witwassen, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wettige bewijsmiddelen en de feiten en omstandigheden uit het dossier van de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de vraag of het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is, niet relevant is in deze ontnemingsprocedure, aangezien dit al in de strafzaak was beslist.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van € 15.990,00 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juli 2013.