ECLI:NL:RBDHA:2013:8872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_8372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens wangedrag tijdens de aanhouding van een arrestant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen het ontslag van eiser, een militair werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Eiser was sinds 27 november 2000 in dienst en had de rang van wachtmeester 1e klasse. Het ontslag was verleend op basis van wangedrag, dat bestond uit het toepassen van offensief geweld jegens een geboeide arrestant tijdens een aanhouding op 21 november 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, na beledigingen van de arrestant, zijn zelfbeheersing verloor en geweld toepaste, wat op camerabeelden was vastgelegd. Eiser voerde aan dat zijn handelen niet als wangedrag kon worden gekwalificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de beelden voldoende bewijs boden voor het wangedrag. De rechtbank concludeerde dat het ontslag terecht was verleend, omdat het gedrag van eiser niet in overeenstemming was met de hoge eisen die aan KMar-militairen worden gesteld. De rechtbank weegt het organisatiebelang zwaarder dan het belang van eiser bij behoud van zijn aanstelling, en oordeelt dat het ontslag niet onevenredig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/8372
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. A.E. Schat),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren)

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2012 heeft verweerder eiser op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) per
1 maart 2012 ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 6 juni 2013 ter zitting behandeld.
Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde en
M.A. van Oorsouw

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was sinds 27 november 2000 in dienst bij de Koninklijke Marechaussee
(KMar). Sinds april 2006 was eiser in de rang van wachtmeester 1e klasse werkzaam als medewerker politiedienst bij de brigade Politie en Beveiliging op [A].
1.2
Tijdens de dienst van 21 november 2011 heeft eiser samen met zijn collega
[B], die een dag met hem meeliep, een man (hierna: de arrestant) aangehouden in verband met overlast. Omdat de arrestant niet meewerkte bij zijn aanhouding is hij geboeid. Vervolgens is hij door eiser, [B] en twee assisterende leerlingen Beroeps Praktijk Vorming (BPV-ers), horizontaal vervoerd naar de fouilleringruimte. In deze ruimte is de arrestant door eiser en zijn collega’s op zijn buik op de grond gelegd. De arrestant was op dat moment nog geboeid. De arrestant schold eiser en zijn collega’s uit, spuugde en uitte richting eiser beledigingen over diens moeder. Eiser heeft na een reeks beledigingen zijn zelfbeheersing verloren. Het incident is vastgelegd op camerabeelden.
1.3
Naar aanleiding van het vermoeden van mishandeling van de arrestant is een integriteitonderzoek ingesteld. In dat kader zijn de twee BPV-ers als getuigen, en eiser en [B] als verdachten gehoord.
1.4
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is aan eiser wangedrag verweten, dat bestaat uit de volgende gedragingen:
- het toepassen van offensief geweld jegens een arrestant die geboeid op zijn buik
op de grond lag, en
- het niet gelijk melding maken van het toegepaste geweld.
1.5
Op 28 november 2011 is eiser naar aanleiding van dit incident gehoord. Eiser is
met ingang van dezelfde datum geschorst met het oogmerk van ontslag.
1.6
Bij besluit van 14 februari 2012 heeft verweerder eiser op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR per 1 maart 2012 ontslag verleend wegens wangedrag. Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd. Het wangedrag bestaat uit het feit dat eiser tijdens de fouillering van een arrestant op 21 november 2011 zijn zelfbeheersing is verloren en offensief geweld heeft toegepast jegens de arrestant, die geboeid op de grond lag. Het niet gelijk melding maken van het toegepaste geweld is niet langer aan het ontslag ten grondslag gelegd.
2.
In geschil is het aan eiser verleende ontslag wegens wangedrag.
2.1
Volgens eiser is dit ontslag ten onrechte verleend. Hij heeft hiertoe – samengevat– het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake geweest van offensief geweld, maar van corrigerende reacties op het gedrag van de arrestant. Eiser heeft geen schoppen uitgedeeld, maar corrigerende tikken. Eiser heeft er hierbij op gewezen dat zijn collega’s op geen enkele wijze geschokt leken te zijn door zijn handelen en hem ook niet hebben overmeesterd. Verder heeft de arrestant geen aangifte gedaan van het incident, ook niet nadat hij hiertoe meermaals door de KMar was uitgenodigd.
De gedragingen kunnen eiser niet worden toegerekend, omdat hij zich ten tijde van het incident door het overlijden van zijn (over)grootmoeder die als een moeder voor hem was, en doordat het rouwproces niet deugdelijk was afgerond, in een emotioneel moeilijke periode bevond. Door de opmerkingen over zijn moeder is er iets bij eiser geknapt. Eiser heeft zich niet eerder in een dergelijke emotionele toestand bevonden.
Het ontslag is voorts niet evenredig aan het door eiser gepleegde wangedrag. Eiser heeft hierbij gewezen op zijn onberispelijke staat van dienst, op het feit dat hij bij twee van de bij het incident aanwezige collega’s heeft aangegeven dat hij zich tijdens het incident niet professioneel heeft geuit en de spijtbetuigingen voor het incident aan deze collega’s en aan zijn partner. Verder heeft eiser gewezen op twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep waarin de straf van voorwaardelijk disciplinair ontslag niet onevenredig is geacht.
Tot slot heeft [B] slechts een schriftelijke berisping gekregen, terwijl ook hij de arrestant een tik heeft gegeven.
2.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.
Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan een militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Naar vaste jurisprudentie hanteert de Centrale Raad van Beroep (CRvB 28 september 2000, TAR 2000/154, en CRvB 29 april 2010, LJN: BM6967, op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2008, AWB 07/9559 MAWKMA ) ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. Deze maatstaf is evenzeer aangewezen voor het onderhavige geval dat is gebaseerd op wangedrag. Een ontslag op grond van wangedrag met alle gevolgen van dien is een zodanig zware maatregel dat daartoe slechts kan worden overgegaan, indien de feiten, die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn.
4.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de camerabeelden, waarop het incident is vastgelegd. Op de camerabeelden is te zien dat de arrestant geboeid en gezekerd op zijn buik op de grond ligt en dat eiser hem een aantal maal tegen het hoofd, de schouder en in de zij schopt, dat hij zijn voet in het gezicht van de arrestant zet, hem een harde vuistslag op de ruggenwervel geeft en hem met de vlakke hand een klap in het gezicht geeft. Ook veegt eiser het spuug van zijn broek af aan de rug van de arrestant.
4.2
Reeds gelet op deze camerabeelden acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser offensief geweld heeft toegepast jegens de arrestant die geboeid op zijn buik
op de grond lag. De rechtbank ziet in de camerabeelden geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat geen sprake is geweest van schoppen, maar slechts van corrigerende tikken.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis hiervan kunnen concluderen dat eiser zich op 21 november 2011 schuldig heeft gemaakt wangedrag. Dat eiser niet de intentie had om de arrestant pijn de doen, dat de bij het incident aanwezige collega’s niet hebben ingegrepen, noch het feit dat de arrestant geen aangifte heeft gedaan doet af aan de ernst van de gedragingen.
4.4
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het wangedrag aan eiser kunnen toerekenen. De KMar-militair dient te voldoen aan hoge eisen voor wat betreft betrouwbaarheid, plichtsbetrachting en geloofwaardigheid en dient te allen tijde van onbesproken gedrag te zijn. Verder mag van de KMar-militair worden verwacht dat hij
de-escalerend optreedt en aantijgingen weerstaat, nu hij getraind is om zich in moeilijke en bedreigende omstandigheden te beheersen. Het overlijden van zijn (over)grootmoeder en het daardoor ontstane verdriet vormen daarom geen omstandigheden op grond waarvan het wangedrag eiser niet zou kunnen worden toegerekend.
4.5
In het licht van het voorgaande heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht tot ontslagverlening aan eiser wegens wangedrag.
4.6
Het wangedrag waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt is voorts dusdanig ernstig dat het opleggen van de maatregel van ontslag niet onevenredig moet worden geacht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat militairen een voorbeeldfunctie vervullen en dat van hen een correcte, zorgvuldige en integere manier van omgaan met zowel burgers als militair personeel mag worden gewacht. Dit geldt temeer voor KMar-militairen, en in het bijzonder voor opsporingsambtenaren in dienst van de KMar, nu de KMar een bijzondere positie heeft binnen de krijgsmacht en in de samenleving, vooral vanwege haar taken op het gebied van normbewaking en normhandhaving en de aan haar verleende opsporingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij zijn belangenafweging het organisatiebelang, om ongewenst gedrag dat niet past binnen een professionele militaire organisatie te voorkomen en tegen te gaan, zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser bij behoud van zijn vaste aanstelling. Verweerder heeft hierbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser ten tijde van het incident een voorbeeldfunctie had ten opzichte van [B] en de twee BPV-ers. Eisers onberispelijke staat van dienst maakt dit niet anders. Ook eisers spijtbetuiging aan twee van de bij het incident betrokken collega’s - de verklaringen van de betrokkenen daarover zijn overigens niet eenduidig- en aan zijn partner geven geen aanleiding voor een andere conclusie.
4.7
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu verweerder gemotiveerd heeft onderbouwd dat het gedrag van [B] wezenlijk verschilde van dat van eiser en geen aanleiding gaf voor ontslag. De door eiser genoemde jurisprudentie ziet op opgelegde disciplinaire maatregelen en is daarom niet relevant voor de ten aanzien van eiser getroffen rechtspositionele maatregel.
5.
Het beroep is daarom ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzitter, mr. B. Meijer, lid, en
B. Dedden, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.