ECLI:NL:RBDHA:2013:8855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
09/757003-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1983, was eerder veroordeeld door het Gerechtshof Den Haag voor opzetheling en witwassen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou vaststellen op een bedrag van € 144.105,00, dat de veroordeelde aan de Staat zou moeten betalen. Tijdens de zitting op 8 juli 2013 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om de veroordeelde te vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden uit het strafdossier. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de waarde van horloges en contant geld die aan de veroordeelde waren toegeschreven. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de horloges, die als collector's items werden aangemerkt, niet voldoende onderbouwd was om als basis voor de schatting te dienen. De rechtbank concludeerde dat het taxatierapport niet voldeed aan de eisen voor een betrouwbare schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.505,00, na aftrek van een schadevergoeding die eerder aan de benadeelde partij was toegewezen. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank benadrukte dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet afhankelijk is van de financiële draagkracht van de veroordeelde, en dat de maatregel is bedoeld om het onrechtmatig verkregen profijt terug te vorderen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757003-11
Datum uitspraak: 22 juli 2013
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e SR

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
[adres]

De vordering.

De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 321.000,00.

Het onderzoek ter zitting.

Ter terechtzitting van 8 juli 2013 heeft de officier van justitie mr. F.A. Kuipers de vordering gewijzigd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 144.105,00 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Wel is verschenen de raadsman van de veroordeelde, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht, die heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te vertegenwoordigen.

Beoordeling van de vordering.

De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2013 (rolnummer 22-004446-12 ),veroordeeld ter zake van opzetheling van onder meer horloges en contant geld en het witwassen van een auto, merk Mercedes.
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde. De conclusie van de officier van justitie is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 144.105,00 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.

Motivering van de op te leggen maatregel.

De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de bij voornoemd arrest van het Gerechtshof Den Haag bewezenverklaarde strafbare feiten.
De vordering van de officier van justitie is, blijkens haar toelichting, opgebouwd uit vier bedragen: een bedrag van € 236.200,00 aan horloges en drie bedragen aan contant geld ter hoogte van respectievelijk € 36.000,00, € 25.000,00 en € 7.000,00. Bij elkaar opgeteld is dit een bedrag van € 304.200,00. Hierop is in mindering gebracht het bij de veroordeelde[A.] te ontnemen bedrag van € 15.990,00, zodat een bedrag van € 288.210,00 resteert. Dit bedrag dient gelijkelijk te worden verdeeld over de veroordeelde en de veroordeelde [C.], zodat een bedrag van € 144.105,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde is toe te rekenen. Van dit bedrag dient te worden afgetrokken het bedrag van € 26.000,00 (€ 25.000,00 en € 1.000,00) dat het Gerechtshof Den Haag als schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] heeft toegewezen. Dit houdt in dat de uiteindelijke betalingsverplichting voor de veroordeelde op een bedrag van
€ 118.105,00 uitkomt, aldus de officier van justitie.
De raadsman van de veroordeelde heeft voor wat betreft de horloges die als collector’s items worden aangemerkt aangevoerd dat het taxatierapport van Gort Goudsmid-Juwelier van 18 juni 2011, dat in opdracht van aangever [aangever] ter onderbouwing van zijn vordering benadeelde partij is opgesteld, niet kan dienen als basis voor het vaststellen van de waarde van die horloges. Gesteld is dat het rapport niet is opgemaakt door een onafhankelijke derde en dat er voor de benadeelde partij een belang was de taxatie zo hoog mogelijk te laten uitvallen. Het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op de collector’s items dient om die reden te worden afgewezen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de schatting van de waarde van van de overige horloges die aangever Breukhoven heeft gegeven (€ 25.000,--), heeft de verdediging aangevoerd dat die schatting niet wordt onderbouwd, zodat dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de aanwezigheid van de bedragen van € 36.000,00 en € 7.000,00 in de kluis onvoldoende is onderbouwd. In dit verband is tevens van belang, aldus de raadsman, dat het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 6 februari 2013 zijn cliënt van de heling van deze bedragen heeft vrijgesproken. Ook dit onderdeel van de vordering dient volgens de raadsman te worden afgewezen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het bedrag van € 25.000,00 dat aan benadeelde partij [aangever] door het Gerechtshof Den Haag als schadevergoeding is toegewezen bij het vaststellen van het voordeelsbedrag in mindering moet worden gebracht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de waarde van de horloges als volgt.
De ontnemingsprocedure staat in het teken van de vraag naar de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank de omvang daarvan dient te schatten aan de hand van wettige bewijsmiddelen.
Het hiervoor genoemde taxatierapport is opgesteld ter onderbouwing van de schade die aangever [aangever] door de diefstal van de zogenaamde collector’s items, heeft geleden. Daarbij is op basis van, onder andere, certificaten van een aantal van deze weggenomen horloges een taxatie gemaakt van de vervangingswaarde per december 2010, met andere woorden van de kosten die [aangever] zou moeten maken om deze horloges opnieuw aan te schaffen.
Vast staat dat de bij deze horloges behorende certificaten en dozen niet zijn weggenomen. Het ligt voor de hand dat deze horloges, zonder die stukken en dozen, alleen buiten de reguliere legale handel om, tegen een substantieel lager bedrag dan de vervangingswaarde, te gelde kunnen worden gemaakt. In het dossier zijn ook aanwijzingen te vinden dat de veroordeelde geen plannen had de horloges via officiële kanalen aan te bieden.
Dit brengt mee dat het taxattierapport alleen onvoldoende is om een schatting te kunnen maken van het wederrechtelijk voordeel dat met verkrijging van genoemde horloges is behaald. Het dossier bevat geen inschatting van de waarde van deze specifieke horloges in het helingcircuit en evenmin bevat het dossier informatie over de vraag met welk percentage de vervangingswaarde van dit soort horloges moet worden verlaagd om die waarde te kunnen berekenen. Te meer nu het hier gaat om een aanzienlijk geldbedrag, ziet de rechtbank dan ook geen mogelijkheid om zonder die informatie een schatting te kunnen maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet voorts op het feit dat deze zaak al lange tijd loopt, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een aanhouding van de zaak om hiernaar alsnog onderzoek te laten doen. Dit leidt tot de conclusie dat dit deel van de vordering, een bedrag van € 211.200,00, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Dit ligt anders voor de overige horloges, de ‘niet-collector’ss items, waarvan de waarde door aangever Breukhoven is geschat op een bedrag van € 25.000,00. Het enkele feit dat deze schatting afkomstig is van aangever, maakt deze niet onbruikbaar als bewijsmiddel om het wederrechtelijk voordeel te schatten. Dat deze schatting aantoonbaar onjuist is, is de rechtbank evenmin gebleken. Aangever heeft in zijn verklaring uiteengezet op welke wijze hij tot dit bedrag is gekomen, namelijk door de gemiddelde waarde van deze horloges te vermenigvuldigen met het geschatte aantal. De rechtbank acht dan ook voldoende aannemelijk dat het aan deze horloges te koppelen wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 25.000,00 bedraagt.
Over de verdeling van dit bedrag tussen de veroordeelde en de veroordeelde [C.] heeft de rechtbank geen informatie, zodat de rechtbank dit geldbedrag over beiden gelijkelijk zal verdelen.
Ten aanzien van het contante geld, in totaal € 68.000,00, overweegt de rechtbank dat zij op basis van de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige] voldoende aannemelijk acht dat deze bedragen in de kluis hebben gezeten en daaruit zijn weggenomen. De beweegredenen van het Gerechtshof Den Haag om de exacte bedragen in de bewezenverklaring uit te strepen zijn niet bekend, maar dit uitstrepen maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zal bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook uitgaan van dit bedrag.
Op het bedrag van € 68.000,00 dient in mindering te worden gebracht het bedrag van
€ 15.990,00 dat bij de veroordeelde [A.] is aangetroffen en, bij onder parketnummer 757199-11 door deze rechtbank heden te wijzen vonnis, van hem zal worden ontnomen. Dan resteert een bedrag van € 52.010,00.
Ook over de verdeling van dit bedrag tussen de veroordeelde en de veroordeelde [C.] heeft de rechtbank geen informatie. Het feit dat de veroordeelde onder andere een Mercedes en een laptop heeft aangeschaft, vormt daarvoor geen aanwijzing, nu niet bekend is of deze aankopen hebben plaatsgevonden met geld dat aan hem was toebedeeld. De rechtbank zal het bedrag van € 52.010,00 dan ook gelijkelijk verdelen over beide veroordeelden.
Gelet op het voorgaande kan het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op een bedrag van € 12.500, + € 26.005,00 = € 38.505,00.
Hiervan zal worden afgetrokken het bedrag van € 26.000,00 (€ 25.000,00 schadevergoeding en € 1.000,00 kosten rechtsbijstand) tot betaling waarvan de veroordeelde bij meergenoemd arrest van het Gerechtshof Den Haag aan de benadeelde partij [aangever] is veroordeeld. Er resteert dan een bedrag van € 12.505,00.
Door en namens de veroordeelde is gemotiveerd verweer gevoerd, inhoudende dat de draagkracht van de veroordeelde niet toereikend is om aan een veroordeling tot betaling te voldoen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel der wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde noch door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt. Aangezien bovendien in deze niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben, is er geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen.
Gelet op het bovenstaande is toewijzing van de vordering op haar plaats. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor de veroordeelde alsdan wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de veroordeelde dan de verplichting opleggen tot betaling van € 12.505,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 12.505,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 12.505,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
J.E. Bierling en S.L.M. Staals, rechters,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2013.