ECLI:NL:RBDHA:2013:8854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
09/757002-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een vordering tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. F.A. Kuipers. De vordering betreft een bedrag van € 321.000,00, dat door de veroordeelde, geboren in Colombia, zou zijn verkregen uit diefstal door twee of meer verenigde personen. Na een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft de officier de vordering gewijzigd naar een geschat bedrag van € 144.105,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het strafbare feit, zoals bewezen verklaard in een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag op 8 augustus 2012.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van wettige bewijsmiddelen en de inhoud van het dossier. De officier van justitie had de waarde van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van horloges en contant geld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het taxatierapport, dat door de aangever was opgesteld, onvoldoende basis bood voor de schatting van de waarde van de horloges in het helingscircuit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bedrag van € 211.200,00 niet voor toewijzing in aanmerking komt, maar dat de waarde van de overige horloges, geschat op € 25.000,00, wel aannemelijk was.

Daarnaast heeft de rechtbank het contante geld, dat in totaal € 68.000,00 bedroeg, als wederrechtelijk verkregen voordeel erkend, na aftrek van een eerder aangetroffen bedrag van € 15.990,00. Uiteindelijk heeft de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 38.505,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ongeacht de financiële draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757002-11
Datum uitspraak: 22 juli 2013
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e SR

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op[geboortedag] 1975,
[adres].

De vordering.

De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 321.000,00.

Het onderzoek ter zitting.

Na een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, de vordering gewijzigd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 144.105,00 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, is verschenen en op de vordering gehoord.

Beoordeling van de vordering.

De veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 augustus 2012, (rolnummer 22-003583-11) voor zover van belang, veroordeeld ter zake van het strafbare feit:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde. De conclusie van de officier van justitie is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 144.105,00.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.

Motivering van de op te leggen maatregel.

De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking.het bij voornoemd arrest van het Gerechtshof Den Haag bewezenverklaarde strafbare feit.
De vordering van de officier van justitie is, blijkens haar toelichting, opgebouwd uit vier bedragen: een bedrag van € 236.200,00 aan horloges en drie bedragen aan contant geld ter hoogte van respectievelijk € 36.000,00, € 25.000,00 en € 7.000,00. Bij elkaar opgeteld is dit een bedrag van € 304.200,00. Hierop is in mindering gebracht het bij de veroordeelde [A.] te ontnemen bedrag van € 15.990,00, zodat een bedrag van € 288.210,00 resteert. Dit bedrag dient gelijkelijk te worden verdeeld over de veroordeelde en de veroordeelde [B.], zodat een bedrag van € 144.105,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde is toe te rekenen, aldus de officier van justitie.
De raadsman van de veroordeelde heeft gemotiveerd bestreden dat het taxatierapport, dat in opdracht van aangever [aangever] ter onderbouwing van zijn vordering benadeelde partij is opgesteld en waarop de ontnemingsvordering voornamelijk is gestoeld, kan dienen als basis voor het vaststellen van de waarde van de horloges die als collector’s items worden aangemerkt. Allereerst is gesteld dat het rapport niet uit een onafhankelijke bron komt. Voorts is aangevoerd dat in het rapport wordt uitgegaan van de vervangingswaarde van de horloges, terwijl gekeken zou moeten worden naar de waarde die de horloges in het helingscircuit vertegenwoordigen. Daarnaast bevat het rapport tal van andere onjuistheden over de horloges, aldus de raadsman. Voor wat betreft de overige horloges heeft de verdediging aangevoerd dat de schatting van aangever dat die horloges een waarde vertegenwoordigen van € 25.000,- onvoldoende is gemotiveerd en dat iedere feitelijke ondersteuning voor die schatting ontbreekt.
Ten aanzien van de bedragen aan contant geld heeft de raadsman naar voren gebracht dat de hoogte hiervan onvoldoende is onderbouwd, In dit verband is tevens van belang, aldus de raadsman, dat het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 8 augustus 2012 de omvang van deze bedragen niet bewezen heeft verklaard dan wel zijn cliënte van de diefstal daarvan heeft vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de waarde van de horloges als volgt.
De ontnemingsprocedure staat in het teken van de vraag naar de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank de omvang daarvan dient te schatten aan de hand van wettige bewijsmiddelen.
Het hiervoor genoemde taxatierapport is opgesteld ter onderbouwing van de schade die aangever [aangever] door de diefstal van de zogenaamde collector’s items, heeft geleden. Daarbij is op basis van, onder andere, certificaten van een aantal van deze weggenomen horloges een taxatie gemaakt van de vervangingswaarde per december 2010, met andere woorden van de kosten die [aangever] zou moeten maken om deze horloges opnieuw aan te schaffen.
Vast staat dat de bij deze horloges behorende certificaten en dozen niet zijn weggenomen. Het ligt voor de hand dat deze horloges, zonder die stukken en dozen, alleen buiten de reguliere legale handel om, tegen een substantieel lager bedrag dan de vervangingswaarde, te gelde kunnen worden gemaakt. In het dossier zijn ook aanwijzingen te vinden dat de veroordeelde geen plannen had de horloges via officiële kanalen aan te bieden.
Dit brengt mee dat het taxatierapport alleen onvoldoende is om een schatting te kunnen maken van het wederrechtelijk voordeel dat met verkrijging van genoemde horloges is behaald. Het dossier bevat geen inschatting van de waarde van deze specifieke horloges in het helingcircuit en evenmin bevat het dossier informatie over de vraag met welk percentage de vervangingswaarde van dit soort horloges moet worden verlaagd om die waarde te kunnen berekenen. Te meer nu het hier gaat om een aanzienlijk geldbedrag, ziet de rechtbank dan ook geen mogelijkheid om zonder die informatie een schatting te kunnen maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet voorts op het feit dat deze zaak al lange tijd loopt en het feit dat dit verweer reeds eerder door de verdediging in de schriftelijke rondes naar voren is gebracht, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een aanhouding van de zaak om hiernaar alsnog onderzoek te laten doen. Dit leidt tot de conclusie dat dit deel van de vordering, een bedrag van € 211.200,00, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Dit ligt anders voor de overige horloges, de ‘niet-collector’ss items, waarvan de waarde door aangever [aangever] is geschat op een bedrag van € 25.000,00. Het enkele feit dat deze schatting afkomstig is van aangever, maakt deze niet onbruikbaar als bewijsmiddel om het wederrechtelijk voordeel te schatten. Dat deze schatting aantoonbaar onjuist is, is de rechtbank evenmin gebleken. Aangever heeft in zijn verklaring uiteengezet op welke wijze hij tot dit bedrag is gekomen, namelijk door de gemiddelde waarde van deze horloges te vermenigvuldigen met het geschatte aantal. De rechtbank acht dan ook voldoende aannemelijk dat het aan deze horloges te koppelen wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 25.000,00 bedraagt.
Over de verdeling van dit bedrag tussen de veroordeelde en de veroordeelde [B.] heeft de rechtbank geen informatie, zodat de rechtbank dit geldbedrag over beiden gelijkelijk zal verdelen.
Ten aanzien van het contante geld, in totaal € 68.000,00, overweegt de rechtbank dat zij op basis van de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige A.] voldoende aannemelijk acht dat deze bedragen in de kluis hebben gezeten en daaruit zijn weggenomen. De beweegredenen van het Gerechtshof Den Haag om de exacte bedragen in de bewezenverklaring uit te strepen zijn niet bekend, maar dit uitstrepen maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zal bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook uitgaan van dit bedrag.
Op het bedrag van € 68.000,00 dient in mindering te worden gebracht het bedrag van
€ 15.990,00 dat bij de veroordeelde[A.] is aangetroffen en, bij onder parketnummer 757199-11 door deze rechtbank heden te wijzen vonnis, van hem zal worden ontnomen. Dan resteert een bedrag van € 52.010,00.
Ook over de verdeling van dit bedrag tussen de veroordeelde en de veroordeelde [B.] heeft de rechtbank geen informatie. Het feit dat [B.] onder andere een Mercedes en een laptop heeft aangeschaft, vormt daarvoor geen aanwijzing, nu niet bekend is of deze aankopen hebben plaatsgevonden met geld dat aan hem was toebedeeld. De rechtbank zal het bedrag van € 52.010,00 dan ook gelijkelijk verdelen over beide veroordeelden.
Gelet op het voorgaande kan het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op een bedrag van € 12.500, + € 26.005,00 = € 38.505,00.
Door en namens de veroordeelde is gemotiveerd verweer gevoerd, inhoudende dat de draagkracht van de veroordeelde niet toereikend is om aan een veroordeling tot betaling te voldoen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel der wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde noch door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt. Aangezien bovendien in deze niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben is er geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen.
Gelet op het bovenstaande is toewijzing van de vordering op haar plaats. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor de veroordeelde alsdan wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 38.505,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 38.505,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 38.505,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
J.E. Bierling en S.L.M. Staals, rechters,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2013.