ECLI:NL:RBDHA:2013:8806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
817103-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen in Den Haag

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die op 17 juli 2013 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond de verdachte terecht voor afpersing en diefstal. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste was de afpersing van [slachtoffer 2] op 30 november 2012, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte geweld gebruikte om de afgifte van geld en een telefoon af te dwingen. De tweede betrof de diefstal van een telefoon van [slachtoffer 1] op 30 december 2012, waarbij ook geweld werd gebruikt. Tijdens de zittingen op 10 april en 3 juli 2013 werd het bewijs besproken, waaronder de aangiften van de slachtoffers en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdachte voor het tweede feit werd vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 2] voor de geleden schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de problemen op verschillende leefgebieden, en besloot hem de kans te geven om zijn toekomst positief vorm te geven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817103-13
Datum uitspraak: 17 juli 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
adres: [adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 april 2013 (pro forma) en 3 juli 2013 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.T. Bregman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] (slachtoffer) heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht in die zin dat de voorzitter haar slachtofferverklaring heeft voorgelezen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2012 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2];
2.hij op of omstreeks 30 december 2012 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan en/of stompen tegen/op de schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1];
meer subsidiair, indien het voorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaderes), welk(e) goed(eren) verdachte en/ofzijn mededaderes) anders dan door misdrijf, te weten door te vragen gebruik te mogen maken van de telefoon, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
EN/OF
hij op of omstreeks 30 december 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) heeft gestompt/geslagen tegen de schouder althans tegen het lichaam, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Feit 1:
Op 30 november 2012 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Hij was die avond op de Eerbeekselaan in Den Haag beroofd van zijn telefoon en een geldbedrag door twee onbekende jongens en een meisje. Dat gebeurde nadat aangever door een van hen in een portiek was geduwd en, meerdere malen op zijn hoofd was geslagen (zowel met de vlakke hand als eenmaal met de vuist). [2] Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij dit feit heeft gepleegd, samen met medeverdachte [medeverdachte]. [3]
Feit 2:
Op 30 december 2012 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van hetgeen haar die dag was overkomen op de Nunspeetlaan te Den Haag. Zij had daar [medeverdachte] (naar later bleek [medeverdachte]) ontmoet en liep met hem over de Nunspeetlaan. Er liep ook een andere jongen mee, die bij [medeverdachte] hoorde (naar later bleek: verdachte). Toen ze een eindje hadden gelopen vroeg [medeverdachte] of hij haar telefoon even mocht gebruiken. Dit mocht van aangeefster. [medeverdachte] wilde echter - weer bij het huis van aangeefster aangekomen - de telefoon niet meer teruggeven. Toen [medeverdachte] wilde weglopen trok aangeefster, volgens haar verklaring, aan zijn tasje. Zij kreeg een harde vuistslag tegen haar rechter schouder. Hierop renden [medeverdachte] (met de telefoon) en de andere jongen hard weg.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er die dag bij was toen [medeverdachte] de telefoon niet meer aan aangeefster wilde teruggeven. Verdachte heeft niet gezien dat zij tegen haar schouder werd geslagen. Verdachte wist niet van tevoren dat [medeverdachte] de telefoon van aangeefster niet meer zou teruggeven. Toen het feit gepleegd was vreesde verdachte te worden aangehouden en is hij ook weggerend. Om herkenning te voorkomen hebben zij toen hun jassen uitgedaan. [medeverdachte] heeft de telefoon verkocht bij de Media Markt. Verdachte heeft verder verklaard dat hij, anders dan zijn medeverdachte heeft verklaard, niet in de opbrengst van de telefoon heeft gedeeld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen te verklaren op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte.
Feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, maar gevorderd het subsidiair (medeplegen van verduistering) alsmede het cumulatief (medeplegen van mishandeling) ten laste gelegde bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte na afloop samen zijn weggerend. Bovendien hebben zij volgens de verklaring van verdachte hun jassen uitgedaan om herkenning te voorkomen en hebben zij, volgens de verklaring van de medeverdachte, na afloop samen in de opbrengst van de telefoon gedeeld. Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte wist waartoe zijn medeverdachte in staat was, nu hij al eerder met hem een vergelijkbaar feit had gepleegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit feit en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring.
Feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet op hoogte was van de intenties van zijn medeverdachte. Verdachte was op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte. Verdachte heeft niet gezien dat aangeefster werd geslagen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van alle onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1:
De rechtbank acht op grond van de in de inleiding genoemde verklaring van aangever [slachtoffer 2] alsmede de bekennende verklaring van verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief:vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte meer heeft gedaan dan min of meer toevallig aanwezig te zijn toen zijn medeverdachte de ten laste gelegde feiten pleegde. Van nauwe en bewuste samenwerking is niet gebleken. Derhalve is, het medeplegen van verduistering en het medeplegen van mishandeling niet bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 30 november 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en een telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, slaan en stompen op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2].

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten meer pleegt, alsmede onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gehad bij het onder 1 ten laste gelegde feit. Voorts heeft de raadsman bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte staat open voor hulp en wil op een positieve manier aan zijn toekomst werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof waarbij het slachtoffer tegen zijn hoofd werd geslagen en gestompt. Financieel gewin, de telefoon en wat geld, vormde het motief. Naast de pijn die het slachtoffer heeft gevoeld en het financiële nadeel dat hij heeft geleden valt te verwachten dat hij nog lange tijd hinder zal ondervinden van hetgeen hem is overkomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld ter zake misdrijven, zij het niet eerder tot een gevangenisstraf. Evenmin is verdachte veroordeeld ter zake feiten als het onderhavige.
Uit het reclasseringsrapport van 27 maart 2013 opgesteld door J. Mol, reclasseringswerker en medeondertekend door C. de Gier, leidinggevende, komt naar voren dat verdachte problemen ondervindt op verschillende leefgebieden, zoals huisvesting, dagbesteding en financiën. Daarnaast is het alcoholgebruik en de vriendenkring van verdachte zorgelijk en bestaat de indruk dat hij vanuit enige impulsiviteit gehandeld heeft. Positief is dat verdachte gemotiveerd lijkt voor hulp. Door Team OGGZ Parnassia Jeugd is daarmee al een aanvang gemaakt. Verdachte dient te worden ondersteund op voornoemde leefgebieden en bij het maken van weloverwogen keuzes en het uitvoeren van plannen.
Ter terechtzitting heeft verdachte zich gemotiveerd getoond om mee te werken aan de (verdere) begeleiding door de reclassering alsmede door Team OGGZ Parnassia Jeugd.
De rechtbank acht op grond van de voornoemde overwegingen een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank realiseert zich dat de duur van de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk lager ligt dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank overweegt hierbij dat de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op meer feiten dan door de rechtbank bewezen zijn verklaard. Voorts houdt de rechtbank, meer nog dan de officier van justitie, rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn achtergrond. De rechtbank kiest er bovendien voor verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis, maar hem de kans te geven zijn toekomst op een positieve manier vorm te geven. De rechtbank zal echter, gezien de ernst van het bewezenverklaarde, in aanvulling op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf wel een werkstraf opleggen van aanzienlijke duur. Daarnaast zal de rechtbank als stok achter de deur een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten meer pleegt, alsmede onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht in de hoop dat verdachte onder begeleiding van de reclassering kan werken aan de hiervoor geschetste problematiek.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.589,54.
[slachtoffer 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 899,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
A. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 408,77 (de helft van de vordering met uitzondering van de aanschafprijs van de nieuwe telefoon) vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 1] voor de helft toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier gevorderd dat ten aanzien van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
A. De raadsman heeft gedeeltelijke afwijzing bepleit van de vordering van [slachtoffer 2], nu de betreffende telefoon al twee jaar oud was en de waarde niet meer te bepalen is. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [slachtoffer 1] nu hij vrijspraak heeft bepleit van het aan de vordering ten grondslag liggende feit. Subsidiair heeft de raadsman matiging bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
A. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering is dat de benadeelde partij in dezelfde positie zal komen te verkeren als voor de beroving. Dat betekent dat hij gecompenseerd moet worden voor de gestolen telefoon (op basis van de waarde die die telefoon op dat moment vertegenwoordigde) en het gestolen geld. De gevorderde kosten voor de aanschaf van een nieuwe telefoon worden daarom afgewezen. De rechtbank zal verder het gevorderde schadebedrag voor de ‘oude’ iPhone matigen tot een bedrag van € 450,00 nu deze telefoon op het moment waarop het bewezenverklaarde feit werd gepleegd anderhalf jaar oud was. Nu de wettelijke rente over het schadebedrag niet is gevorderd, zal deze ook niet worden toegewezen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 551,72.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 551,72 ten behoeve van [slachtoffer 2].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering, Conradkade 53 te Den Haag zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan het traject van Team OGGZ Parnassia Jeugd of een soortgelijke zorginstelling en de eventueel door hen geïndiceerde behandeling of training gericht op delictgerelateerde problematiek op de tijden en plaatsen als door of namens Team OOGZ Parnassia Jeugd of die zorginstelling aan te geven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], een bedrag van € 551,72;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 551,72 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. M.F. Baaij en W.N.L. Donker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.
Mr. Baaij is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1533 2012256785, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 140).
2.proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], blz. 35 e.v.
3.proces-verbaal ter terechtzitting van 3 juli 2013