ECLI:NL:RBDHA:2013:8782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
09-777401-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit een schuur door twee of meer verenigde personen

Op 18 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een diefstal heeft gepleegd uit een schuur in Schoonhoven. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het wegnemen van goederen, waaronder een krat bier en een (imitatie)geweer, en later ook een boormachine en golftassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 4 juli 2013, waarbij de officier van justitie, mr. C. Rijnaarts, de verdachte heeft aangeklaagd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.F. van Kregten, pleitte voor vrijspraak, met de argumentatie dat de belastende verklaring van de medeverdachte onvoldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig gewogen. Ten aanzien van het eerste feit oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, omdat de verdachte volhardend had verklaard dat hij niet betrokken was bij de inbraak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor het tweede feit, de diefstal van de boormachine en golftassen, concludeerde de rechtbank dat er wel degelijk sprake was van medeplegen. De verdachte had samen met de medeverdachte de goederen uit de schuur gehaald en was daarmee strafbaar.

De rechtbank legde een werkstraf op van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De benadeelde partijen, die schadevergoeding hadden gevorderd, werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de schade reeds door de verzekering was vergoed. De uitspraak benadrukt de ernst van diefstal en de impact daarvan op de maatschappij, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een diagnose in het autistisch spectrum.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777401-13
Datum uitspraak: 18 juli 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
GBA-adres: [adres],
doch verblijvende te [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 4 juli 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Rijnaarts en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. H.F. van Kregten,
advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2012 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een schuur (behorende bij de woning [adres]) een krat bier en/of een (imitatie)geweer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangevever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2012 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een schuur (behorende bij de woning [adres]) een boormachine en/of een/twee golftas(sen) en/of snoeischaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Tijdens een onderzoek van de politie naar diverse woninginbraken en inbraken in schuren in Schoonhoven is de verdachte als een van de mogelijke daders naar voren gekomen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte samen met een ander de hem ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 vrijspraak betoogd. Ten aanzien van feit 1 heeft hij hiertoe gesteld dat alleen de belastende verklaring van medeverdachte
[medeverdachte] onvoldoende wettig bewijs is om dit feit bewezen te verklaren, temeer nu de verdachte ten stelligste ontkent en heeft verklaard slechts in de steeg te hebben gestaan. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat de medeverdachte wisselende verklaringen over de rol van de verdachte bij dit feit heeft afgelegd en dat de verdachte door de politie onder druk is gezet en is gestuurd en daardoor uiteindelijk heeft bekend dat hij een golftas heeft vervoerd, hetgeen onvoldoende is om van medeplegen van diefstal te spreken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 van oordeel dat het wettig bewijs, in de zin van de aangifte van [aangevever 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], voorhanden is, maar mist de overtuiging dat de verdachte deze inbraak samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij in de steeg stond en dat hij verder niets van de inbraak in de schuur af wist. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte consistent en geloofwaardig. Nu, gelet op de jurisprudentie,
het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd strafbaar feit onvoldoende is om te spreken van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat er sprake is van medeplegen, zal de rechtbank de verdachte van feit 1 vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van feit 2 het volgende af. [1]
Tussen 15 juni 2012 te 18.00 uur en 16 juni 2012 te 10.30 uur zijn er uit de schuur behorende bij de woning aan de [adres] te Schoonhoven een klopboormachine, twee golftassen met clubs en een snoeischaar weggenomen. [2] Op 6 augustus 2012 zijn de golftassen in de bosjes op de [adres] gevonden en teruggegeven aan aangever. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 7 februari 2013 bij de politie verklaard dat hij samen met de verdachte uit de schuur bij de woning aan de [adres] tassen met de golfclubs en gereedschap, een complete set van Bosch, heeft weggenomen. De golftassen zijn eerst bij [A] in bewaring gegeven en op een later moment zijn ze weg gegooid in de bosjes in de buurt van [adres] in Schoonhoven. [4] [5]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen [medeverdachte] uit de schuur van de woning aan de [adres] golftassen met golfclubs en een boormachine van het merk Bosch heeft weggenomen. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] de deur van de schuur open deed en dat hij en [medeverdachte] ieder een golftas pakten. [6]
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij een (tweede) golftas heeft meegenomen, die hij [medeverdachte] buiten de schuur had zien zetten en waarvan [medeverdachte] bij het ervan doorgaan zei dat hij die moest meenemen. [7]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte als medepleger van het hem verweten feit kan worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De rechtbank baseert zich hierbij op de aangifte, de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], maar ook op de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting. Wanneer je iemand spullen uit een schuur ziet halen, die niet zijn eigendom zijn en je helpt deze persoon met het vervoeren van deze spullen, dan is er - naar het oordeel van de rechtbank - sprake van strafbaar handelen en is er tevens sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat er sprake is van medeplegen.
Het verweer van de raadsman terzake wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De raadsman heeft eveneens betoogd dat de verdachte door de politie onder druk is gezet en is gestuurd waardoor hij uiteindelijk heeft bekend dat hij een golftas heeft vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de politie wel stevige, maar geen ongeoorloofde, druk heeft uitgeoefend op de verdachte en ziet dan ook geen aanleiding consequenties hieraan te verbinden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
2.
hij op 15 juni 2012 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een schuur (behorende bij de woning [adres]) een boormachine en twee golftassen en een snoeischaar, toebehorende aan [aangever 2] en [aangever 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf/maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zij het dat de raadsman heeft aangegeven de eis wel aan de hoge kant te vinden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal uit een schuur. De verdachte en zijn mededader hebben alleen aan hun eigen geldelijk gewin gedacht en niet aan de materiële schade en het ongemak dat door de benadeelde wordt geleden. Bovendien nemen door dit soort diefstallen de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij toe.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte zich niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten voor de rechter heeft moeten verantwoorden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 26 juni 2013 en van het voortgangsverslag d.d. 1 juli 2013.
Blijkens deze informatie zijn er op een aantal leefgebieden zorgen aanwezig. Het sociale netwerk is een criminogene factor. Het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en het gebrek aan motivatie om dit te veranderen wordt ook zorgelijk geacht. De stoornis in het autistisch spectrum, PDD-NOS welke bij de verdachte is gediagnosticeerd, speelt hierbij een rol. De kans op recidive wordt als gevolg hiervan als gemiddeld geschat indien de situatie van de verdachte onveranderd blijft. Hulpverlening van bijvoorbeeld Kwintes zal een positief effect hebben op de kans op herhaling, namelijk dat dit recidiveverlagend zal werken.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, inhoudende de meldplicht en zich houden aan andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 2]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd in verband met de vergoeding van de geleden schade. Nu de geleden schade reeds door de verzekering is vergoed, heeft de benadeelde partij een vordering ingediend die nihil is.
[aangever 3]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd in verband met de vergoeding van de geleden schade. Nu de geleden schade reeds door de verzekering is vergoed, heeft de benadeelde partij een vordering ingediend die nihil is.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van voornoemde vorderingen geen standpunt ingenomen, nu de geleden schade reeds door de verzekering is vergoed.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit en subsidiair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen
[aangever 2]en
[aangever 3]
niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de geleden schade reeds door de verzekering is vergoed.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding
onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding
onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
20 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 dagen;
ten aanzien van feit 2:
bepaalt dat de benadeelde partijen
[aangever 2]en
[aangever 3]niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
en mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1631 2012179903, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 440.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], pagina 307/311.
3.Mutatierapport d.d. 6 augustus 2012, pagina 312.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], pagina 336/337.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 257.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 249.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 4 juli 2013, eigen verklaring van de verdachte.