Op 18 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een diefstal heeft gepleegd uit een schuur in Schoonhoven. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het wegnemen van goederen, waaronder een krat bier en een (imitatie)geweer, en later ook een boormachine en golftassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 4 juli 2013, waarbij de officier van justitie, mr. C. Rijnaarts, de verdachte heeft aangeklaagd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.F. van Kregten, pleitte voor vrijspraak, met de argumentatie dat de belastende verklaring van de medeverdachte onvoldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig gewogen. Ten aanzien van het eerste feit oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, omdat de verdachte volhardend had verklaard dat hij niet betrokken was bij de inbraak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor het tweede feit, de diefstal van de boormachine en golftassen, concludeerde de rechtbank dat er wel degelijk sprake was van medeplegen. De verdachte had samen met de medeverdachte de goederen uit de schuur gehaald en was daarmee strafbaar.
De rechtbank legde een werkstraf op van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De benadeelde partijen, die schadevergoeding hadden gevorderd, werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de schade reeds door de verzekering was vergoed. De uitspraak benadrukt de ernst van diefstal en de impact daarvan op de maatschappij, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een diagnose in het autistisch spectrum.