ECLI:NL:RBDHA:2013:8690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
C/09/438269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige na onvoldoende zorgpunten door ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en betreft de minderjarige die bij de moeder verblijft. De ouders, de moeder en de vader, oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De kinderrechter heeft eerder op 12 maart 2013 de behandeling van het verzoek aangehouden om de ouders de gelegenheid te geven om noodzakelijke hulpverlening te realiseren, maar bij de herbeoordeling op 7 juni 2013 bleek dat er onvoldoende vooruitgang was geboekt.

De Raad heeft gerapporteerd dat de ouders, hoewel ze van goede wil zijn, onvoldoende opvoedvaardigheden bezitten en niet in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening structureel te realiseren. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder andere voortkomen uit het feit dat de ouders niet op uitnodigingen voor gesprekken zijn verschenen en dat er problemen zijn met de ziektekostenverzekering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet adequaat hebben gereageerd op de zorgen die door de Raad zijn geuit, en dat de minderjarige extra zorg behoeft.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking houdt in dat de minderjarige van 7 juni 2013 tot 7 juni 2014 onder toezicht wordt gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-556
Zaaknummer: C/09/438269
Datum beschikking: 7 juni 2013

Ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 28 februari 2013 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats];
kind van
[mevrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats A],
advocaat mr. D. van den Bout-Kuhlmann,
en
[mijnheer],
de vader, erkenner,
wonende te [woonplaats B],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
Als belanghebbende in deze procedure wordt tevens aangemerkt:
[mijnheer 2],
de stiefvader,
wonende te [woonplaats C].
De minderjarige verblijft bij de moeder.

Procedure

Bij beschikking d.d. 12 maart 2013 van de kinderrechter in deze rechtbank is de behandeling van het verzoek aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans:
  • voornoemde beschikking waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd, en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport van de Raad d.d. 4 juni 2013, vergezeld van een brief van de Raad d.d. 4 juni 2013;
  • de brief d.d. 5 juni 2013 met bijlagen, van de advocaat van de moeder.
Op 7 juni 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
de vader,
[mevrouw A] namens de Raad,
[mevrouw B] namens Bureau Jeugdzorg.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar.
De vader heeft ingestemd met het verzochte
De moeder heeft verweer gevoerd.

Beoordeling

De stiefvader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen.
Bij beschikking van 12 maart 2013 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek aangehouden om de moeder en de stiefvader in de gelegenheid te stellen de door de Raad noodzakelijk geachte hulpverlening zoals ter terechtzitting op 12 maart 2013 besproken, te realiseren. In de beschikking van 12 maart 2013 zijn drie specifieke punten aangegeven:
  • logopedie voor de minderjarige;
  • opvoedondersteuning van de moeder en de stiefvader;
  • individuele behandeling voor de minderjarige.
De Raad heeft op 4 juni 2013 gerapporteerd, kort weergegeven als volgt. Geconcludeerd wordt dat de moeder en de stiefvader van goede wil zijn maar onvoldoende opvoedvaardigheden bezitten. Er is bij hen een gebrek aan inzicht dat de hulpverlening structureel en regelmatig geboden moet worden. De hulpverlening is nog onvoldoende gerealiseerd en dit belemmert de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad geeft onder meer aan dat de ouders niet op een uitnodiging voor een gesprek zijn verschenen, dat van de school van de minderjarige is vernomen dat de minderjarige veelvuldig wordt ziekgemeld en ook ongeoorloofd op vakantie is geweest en dat de logopediste heeft beschreven dat de ouders de laatste maanden wel de afspraken nakomen maar ook dat er een probleem is ontstaan ten aanzien van de ziektekostenverzekering. De contactpersoon van Stichting Jeugdformaat heeft, hoewel zij het belang hiervan op 16 mei 2013 bij de moeder en stiefvader heeft benadrukt, van de moeder geen verzoek gehad om opvoedondersteuning te starten.
Namens de moeder zijn twee producties overgelegd, inhoudende een tussenverslag van de logopediste en een brief van Bureau Jeugdzorg, waarin een wijziging van de contactpersoon bij Bureau Jeugdzorg wordt gemeld.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verweer gevoerd, kort weergegeven als volgt. Het kan de moeder niet verweten worden dat de postbezorging niet goed verloopt. Dat is wel het geval, getuige het feit dat het aanvullend rapport van de Raad niet door de moeder of de raadsvrouw is ontvangen en dat de uitnodiging voor een gesprek bij de Raad de moeder niet heeft bereikt. De Raad heeft mondeling het aanvullend rapport belicht. De Raad legt de nadruk op het uitblijven van de noodzakelijk geachte opvoedondersteuning, maar er is een gesprek met de Jutters gepland, dat over circa een week zal plaatsvinden. Het gaat dan om een intake voor de minderjarige. Het is de moeder niet gelukt om de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg te bereiken voor het regelen van de opvoedondersteuning van de ouders. Er is geen sprake van onwil bij de moeder.
De vader heeft medegedeeld dat hij de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg in tegenstelling tot de moeder, wel heeft gesproken. Hij kreeg, hoewel hij ouder met gezag is, echter geen informatie over het onderzoek. Hij heeft medegedeeld dat zijn verzoeken om informatie zijn geweigerd door Bureau Jeugdzorg, De Jutters, Jeugdformaat en ook door de rechtbank.
De kinderrechter constateert dat de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg bij brief van 16 mei 2013 de moeder heeft geattendeerd op de uitspraak van de kinderrechter en op het feit dat van de moeder verwacht wordt dat zij aktie onderneemt. Daarbij schrijft zij dat de behandeling voor de minderjarige bij de Jutters en de opvoedondersteuning voor de moeder bij stichting Jeugdformaat, via haar aan te vragen zijn. Opvoedondersteuning is tot op heden nog niet geregeld en de behandeling voor de minderjarige bevindt zich in het intake-stadium.
Op de terechtzitting van 12 maart 2013 is duidelijk gemaakt dat de bestaande zorgen over het vermogen van de ouders om voortvarend de noodzakelijk geachte hulp te realiseren, konden worden weggenomen door -kort gezegd- doortastend optreden met name op de drie gespecificeerde punten. Van een dergelijk optreden is naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende gebleken en geconstateerd moet worden dat de drie punten niet (of in onvoldoende mate) zijn gerealiseerd. Zo heeft de minderjarige behandelingen door de logopedist gemist vanwege een verzekeringskwestie tussen de ouders, is het de moeder niet gelukt om tijdig contact met Bureau Jeugdzorg te leggen om opvoedondersteuning te regelen, zijn er intussen zorgen over de schoolgang en is volgens Bureau Jeugdzorg telkens hoge druk op de ouders nodig om tot resultaten te komen. Dit alles terwijl de minderjarige beschadigd is en extra zorg behoeft.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het noodzakelijk is dat een gezinsvoogd de hulpverlening coördineert en supervisie houdt op de voortgang daarvan.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De kinderrechter constateert ten overvloede dat aan de vader ten onrechte informatie is onthouden. De vader oefent immers gezamenlijk met de moeder het gezag uit.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige van 7 juni 2013 tot 7 juni 2014 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2013, in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.