ECLI:NL:RBDHA:2013:8667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
436245 KG RK 13-213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoekster, die tevens gedaagde partij was in de hoofdzaak, tegen mr. M. Th. Nijhuis, de rechter die de voorlopige voorziening had behandeld. De verzoekster stelde dat mr. Nijhuis de schijn van partijdigheid had gewekt tijdens de zitting op 31 januari 2013, waar zij de behandeling van de zaak voortzette. De verzoekster was van mening dat de opmerkingen van mr. Nijhuis over de aanwezigheid van haar dochter in het gerechtsgebouw en de vraag of zij processtukken met haar dochter had besproken, de indruk wekten dat de rechter al een oordeel had gevormd.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van mr. Nijhuis zorgvuldig gewogen. Mr. Nijhuis verdedigde zich door te stellen dat haar vragen logisch waren in het kader van haar taak als familierechter, waarbij de belangen van het kind voorop staan. De wrakingskamer oordeelde dat de vragen van mr. Nijhuis niet duidden op vooringenomenheid en dat de verzoekster de opmerkingen van de rechter verkeerd had geïnterpreteerd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen grond was voor de vrees dat mr. Nijhuis niet onpartijdig was en dat het verzoek tot wraking daarom werd afgewezen.

De beslissing houdt in dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is toegezonden aan de betrokken partijen en de rechter.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/7
zaak-/rekestnummer: 436245 KG RK 13-213
kenmerk: 432837 KG RK 12-1387
datum beschikking: 11 februari 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens gedaagde partij in de hoofdzaak (in conventie),
advocaat: mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoekster,
tegen
[de heer A.],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in de hoofdzaak (in conventie),
advocaat: mr. E.M.T. van Ruitenbeek – de Bekker te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: [de heer A.],
strekkende tot wraking van:
mr. M. Th. Nijhuis,
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: mr. Nijhuis.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 20 december 2012 heeft mr. Nijhuis het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Op 21 december 2012 heeft mr. Nijhuis een tussenvonnis gewezen en bepaald dat de verdere behandeling van deze zaak zal worden voortgezet op 31 januari 2013. Voorafgaand aan de voortzetting van de zaak op 31 januari 2013 hebben verzoekster en [de heer A.] nog brieven met producties aan mr. Nijhuis doen toekomen. Eén van de producties van verzoekster is een politiemutatierapport van 23 december 2012. Eén van de producties van [de heer A.] is een verslag van [de heer A.] over de gang van zaken op 23 december 2012.
Op 31 januari 2013 is de behandeling van de zaak ter zitting voortgezet door mr. Nijhuis in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. Neijenhof, en [de heer A.], bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Ruitenbeek. Tijdens deze zitting heeft mr. Neijenhof mr. Nijhuis namens zijn cliënt gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. Neijenhof, is verschenen. Tevens zijn verschenen [de heer A.], bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Ruitenbeek en mr. Nijhuis. Het wrakingsverzoek is door de advocaat van verzoekster aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Mr. Nijhuis heeft vervolgens haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Mr. Nijhuis heeft tijdens de zitting van 31 januari 2013 de schijn van partijdigheid gewekt door bij aanvang van de zitting de aanval richting verzoekster te openen door te zeggen dat ze vernomen had dat de dochter van verzoekster en [de heer A.], ondanks het bericht van de griffier aan de advocaat van verzoekster dat zij niet gehoord zou gaan worden, in het gerechtsgebouw aanwezig was. Mr. Nijhuis heeft verzoekster vervolgens toegebeten dat ze “toch zeker niet de verklaring van [de heer A.] met haar dochter had besproken?”. Voorts heeft mr. Nijhuis al vijf minuten na aanvang van de zitting te kennen gegeven dat ze niets nieuws in het dossier zag, terwijl verzoekster het politiemutatierapport van 23 december 2012 in het geding had gebracht. Nadat verzoekster mr. Nijhuis daarop had gewezen, heeft mr. Nijhuis gezegd “het niet te zien”, maar dat verzoekster er later nog wel iets over mocht zeggen. Daarmee heeft mr. Nijhuis – aldus verzoekster – de indruk gewekt dat het vonnis al geschreven was en kon verzoekster er niet op vertrouwen dat zij nog gelegenheid zou krijgen om haar standpunt toe te lichten.

4.Het standpunt van mr. Nijhuis

Mr. Nijhuis voert gemotiveerd verweer tegen het ingediende wrakingsverzoek en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij heeft als familierechter de taak om de belangen van het kind in het oog te houden en te beschermen. In dat kader heeft zij verzoekster gevraagd naar de aanwezigheid van de dochter in het gerechtsgebouw. Gelet op de toelichting die verzoekster daarop heeft gegeven, heeft zij verzoekster gevraagd of met haar dochter processtukken zijn besproken. Vervolgens heeft mr. Nijhuis te kennen gegeven dat zij – gelet op de gegevens die op dat moment beschikbaar waren – achter haar beslissing van 21 december 2012 staat, in die zin dat ze op basis van die gegevens de beslissing wederom zo zou nemen. Deze beslissing omvatte een omgangsregeling (voor een beperkte periode tot 31 januari 2013) tussen de dochter van verzoekster en [de heer A.] en laatstgenoemde.
Op de zitting van 31 januari 2013 was het de bedoeling de vorderingen van partijen, die zien op de periode na 31 januari 2013, te bespreken, waarbij vanzelfsprekend ook het politiemutatierapport van 23 december 2012 aan de orde zou komen. In dat kader heeft mr. Nijhuis meegedeeld dat partijen nog gelegenheid zouden krijgen hun standpunten naar voren te brengen. Daar is het echter niet van gekomen, omdat zij eerst een einde wilde maken aan het (zoals zij het noemde) ‘gehakketak’ en kort daarop (vlak na een schorsing) het wrakingsverzoek is ingediend. Mr. Nijhuis wenst te benadrukken dat, voor zover zij de indruk heeft gewekt dat zij zich al een oordeel had gevormd over het politiemutatierapport, zij een dergelijk oordeel nog niet had.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de vragen of opmerkingen van mr. Nijhuis, die zien op de aanwezigheid van de dochter van verzoekster en [de heer A.] in het gerechtsgebouw en het bespreken van processtukken met die dochter, geen vooringenomenheid blijkt. Dergelijke vragen of opmerkingen van een voorzieningenrechter in familiezaken zijn, gelet op de taak van die rechter om de belangen van het kind te waarborgen, logisch en zien niet op de inhoud van de zaak. Ze kunnen dan ook niet de schijn van vooringenomenheid wekken. Een door verzoekster gestelde strenge toon van die vragen of opmerkingen, indien juist, maakt dit niet anders.
5.4.
Uit de uitspraak van mr. Nijhuis dat zij niets nieuws heeft gezien (of woorden van gelijke strekking), kan, in het licht van haar uitleg dat de daadwerkelijke bespreking van de vorderingen voor zover zij zagen op de periode na 31 januari 2013 nog geen aanvang had genomen en dat zij partijen daar nog over aan het woord zou gaan laten, evenmin worden afgeleid dat zij vooringenomen was dan wel dat zij de schijn heeft gewekt vooringenomen te zijn. Die door mr. Nijhuis beschreven gang van zaken past bij de weergave van het verloop van de zitting zoals neergelegd in het (summiere) proces-verbaal van de zitting, bij hetgeen de advocaat van [de heer A.] over die zitting heeft verteld – namelijk dat zij op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek het gevoel had dat de behandeling van de zaak nog moest beginnen – en ook bij hetgeen de advocaat van verzoekster naar voren heeft gebracht – te weten dat mr. Nijhuis heeft gezegd dat hij nog gelegenheid zou krijgen om een en ander toe te lichten. Het lijkt er dan ook op dat waar mr. Nijhuis nog sprak over haar tussenvonnis van 21 december 2012, verzoekster de woorden van mr. Nijhuis heeft geïnterpreteerd als betrekking te hebben op de nog te nemen beslissingen over de periode na 31 januari 2013, terwijl mr. Nijhuis nog aan de bespreking van de voor die beoordeling relevante stukken en standpunten toe wenste te gaan komen.
5.5.
Gelet op het voorgaande geven de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geen grond te vrezen dat het mr. Nijhuis aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar advocaat mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam;
• [de heer A.] p/a zijn advocaat mr. E.M.T. van Ruitenbeek – de Bekker;
• mr
.M. Th. Nijhuis.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.M. Braun, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2013.