ECLI:NL:RBDHA:2013:8665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
09/435889 / KG RK 13-181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die als verdachte was gedagvaard voor een zitting op 25 januari 2013, had de kinderrechter gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid. Tijdens de zitting had de kinderrechter aangegeven dat hij overwoog een bevel tot gevangenneming uit te spreken, wat verzoeker als een teken van vooringenomenheid beschouwde. De kinderrechter had echter voorafgaand aan de zitting medewerkers van de parketpolitie gevraagd aanwezig te zijn, wat hij deed om te voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen en om voorbereid te zijn op mogelijke beslissingen die hij zou moeten nemen.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De kamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de kinderrechter niet blijk had gegeven van vooringenomenheid en dat de aanwezigheid van de parketpolitie niet als zodanig kon worden geïnterpreteerd. De kinderrechter had transparant gehandeld en de mogelijkheid van een bevel tot gevangenneming was een legitieme overweging in het kader van zijn taak.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat het proces in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was ook aanwezig.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANKDEN HAAG
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/6
rekestnummer: 09/435889 / KG RK 13-181
parketnummer: 09/761208-12
datum beslissing: 18 februari 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. A.P. Visser (hierna: de raadsman),
strekkende tot wraking van:
mr. J.A. van Steen
kinderrechter in de rechtbank te Den Haag (hierna: de kinderrechter).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker is gedagvaard om op 25 januari 2013 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de kinderrechter van deze rechtbank. Op die datum heeft de kinderrechter de strafzaak tegen verzoeker behandeld.
1.2.
Ter zitting heeft verzoeker de kinderrechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. De raadsman is verschenen. Tevens is verschenen de heer R.A.M. Thijssen van de stichting Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter heeft te kennen gegeven niet bij de behandeling aanwezig te zullen zijn. Het wrakingsverzoek is door de raadsman toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. In de zittingszaal waren vanaf de aanvang van de zitting twee politiemensen aanwezig, met als doel verzoeker gevangen te kunnen nemen indien de kinderrechter daartoe zou besluiten. Nog voordat verzoeker het laatste woord had gekregen en het onderzoek was gesloten zei de kinderrechter dat hij overwoog een bevel gevangenneming uit te spreken. Uit deze gang van zaken volgt dat de kinderrechter al voor de zitting een inhoudelijke afweging had gemaakt. De kinderrechter heeft door aldus te handelen blijk gegeven van vooringenomenheid.

4.Het standpunt van de kinderrechter

De kinderrechter heeft op 25 januari 2013 schriftelijk aangevoerd dat hij niet berust in de wraking omdat hij enkel een wettelijke mogelijkheid (bevel gevangenneming) in beschouwing heeft genomen en vooraf maatregelen heeft getroffen voor het geval hij daarvan gebruik zou willen maken. Daarbij is hij transparant geweest en kan niet gezegd worden dat hij een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich niet over het verzoek uitgelaten.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van verzoeker medewerkers van de parketpolitie verzocht plaats te nemen in de zittingszaal voor het geval hij zou beslissen ten aanzien van verzoeker een bevel gevangenneming te geven. Verder heeft de kinderrechter na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman en voor het laatste woord de mogelijkheid van gevangenneming van verzoeker aan de orde gesteld en partijen gevraagd daarover een standpunt in te nemen. Verzoeker stelt dat uit deze gang van zaken een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
6.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat die stelling moet worden verworpen en overweegt daartoe het volgende.
De taak van de strafrechter brengt met zich dat hij voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting aan de hand van het procesdossier nagaat of sprake is van verdenking van één van de in artikel 67 Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde gevallen van voorlopige hechtenis en zo ja, of hiervoor één of meer gronden ex artikel 67a Sv aanwezig kunnen zijn met inachtneming van artikel 67a lid 3 Sv. Artikel 65 lid 2 Sv geeft de strafrechter, in dit geval de kinderrechter, de mogelijkheid om ten aanzien van een verdachte die zich op vrije voeten bevindt – indien aan de wettelijke vereisten is voldaan – een bevel gevangenhouding af te geven. De kinderrechter heeft in lijn met zijn wettelijke taak en bevoegdheden, voor het geval hij ter terechtzitting zou besluiten tot het afgeven van een bevel gevangenneming, maatregelen getroffen in de vorm van de aanwezigheid van medewerkers van de parketpolitie die de effectuering van het eventuele bevel gevangenneming mogelijk zouden maken. Niet valt in te zien dat de kinderrechter hierdoor van vooringenomenheid heeft laten blijken. De mededeling van de kinderrechter dat hij overwoog een bevel tot gevangenneming te geven kan niet anders worden gezien dan om de officier van justitie en de raadsman de gelegenheid te geven zich daarover uit te laten. Daaruit blijkt evenmin (de schijn van) vooringenomenheid.
6.5.
Van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende omstandigheid oplevert voor de vooringenomenheid van de kinderrechter is gelet op het voorgaande geen sprake, noch van een bij verzoeker dienaangaande objectief gerechtvaardigde vrees. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
  • beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
  • de verzoeker p/a zijn raadsman mr. A.P. Visser;
  • de officier van justitie mr. L. van Haeringen;
  • de rechter mr. J.A. van Steen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.M. Braun, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.A. van Dijk-Verheij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.