ECLI:NL:RBDHA:2013:8594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
C/09/435336/ KG RK 13-127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in pensioenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die zich niet kon vinden in de beslissingen van de kantonrechter, Mr. M. de Leeuw, die in een procedure over pensioenrechten van verzoekster aan belanghebbende, Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Medewerkers in het Notariaat, uitstel had verleend voor het indienen van een conclusie van antwoord. De verzoekster stelde dat de kantonrechter partijdig was, omdat deze tweemaal uitstel had verleend aan belanghebbende. Daarnaast werd er gesuggereerd dat de kantonrechter mogelijk een familielid of partner had die werkzaam was bij het advocatenkantoor van de gemachtigde van belanghebbende.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2013 was verzoekster niet verschenen, terwijl de gemachtigde van belanghebbende, mr. B. Degelink, wel aanwezig was. De kantonrechter had haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om uitstel te verlenen geen grond voor wraking vormde, aangezien dit gebruikelijke processuele beslissingen waren. Bovendien was er geen bewijs dat de kantonrechter partijdig was of dat er sprake was van een persoonlijke band met de advocaat van belanghebbende.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan de betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/04
zaak-/rekestnummer: C/09/435336/ KG RK 13-127
rolnummer: 1211730 RL EXPL 12-27422
datum beschikking: 18 februari 2013
BESLISSING
op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: H. Rem,
strekkende tot wraking van:
Mr. M. DE LEEUW,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kantonrechter).
Belanghebbende is:
de stichting
STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR MEDEWERKERS IN HET NOTARIAAT,
statutair gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te Groningen,
gemachtigden: prof.dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink, advocaten te Amsterdam.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij dagvaarding van 18 oktober 2012 heeft verzoekster belanghebbende gedagvaard om op dinsdag 13 november 2012 te verschijnen ter openbare terechtzitting van deze rechtbank, sector kanton. De procedure heeft betrekking op pensioenrechten van verzoekster. Op 13 november 2012 heeft mr. Lutjens zich gesteld voor belanghebbende en is de zaak op verzoek van prof.dr. Lutjens aangehouden tot 19 december 2012 voor conclusie van antwoord. Op de rolzitting van 19 december 2012 heeft de kantonrechter belanghebbende op diens verzoek een laatste uitstel verleend tot de rolzitting van 16 januari 2013 voor het indienen van een conclusie van antwoord.
1.2.
Het onderhavige wrakingsverzoek is op 17 januari 2013 (per fax op 15 januari 2013) bij de rechtbank ingekomen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 4 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens belanghebbende is mr. Degelink verschenen. Verzoekster is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. De kantonrechter heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 4 februari 2013 heeft de wrakingskamer een - niet aan het in de oproep vermelde faxnummer gezonden - fax ontvangen van H. Rem, gedateerd 30 januari 2013.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Aan belanghebbende is door de kantonrechter ten onrechte tot tweemaal toe uitstel verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord. Hieruit blijkt volgens verzoekster de partijdigheid van de kantonrechter. Als tweede grond voor de wraking voert verzoekster aan dat de kantonrechter wellicht een familielid of partner heeft die werkzaam is als jurist en/of advocaat bij DLA Piper Nederland NV, het advocatenkantoor van de gemachtigde van belanghebbende.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij bestrijdt dat aan belanghebbende onevenredig veel uitstel is verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord. Aan belanghebbende is niet meer uitstel verleend dan gebruikelijk, rekening houdend met het door de sector kanton gehanteerde systeem. Met betrekking tot de tweede grond merkt zij op dat zij geen mr. De Leeuw kent die werkzaam is bij DLA Piper Nederland NV.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissingen van de kantonrechter om aan belanghebbende tweemaal een aanhouding te verlenen voor het nemen van een conclusie van antwoord dienen te worden aangemerkt als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
5.4.
Met betrekking tot de tweede wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat voldoende is gebleken dat de kantonrechter geen partner of familielid heeft die werkzaam is als jurist en/of advocaat op het kantoor van de advocaat van belanghebbende. Op genoemd kantoor is weliswaar een mr. D. de Leeuw werkzaam, maar zij is, zoals zij zelf schriftelijk heeft verklaard, geen familie van de gewraakte kantonrechter. Voorts heeft de kantonrechter in haar schriftelijke reactie verklaard geen mr. De Leeuw te kennen die werkzaam is op het kantoor van de advocaat van belanghebbende.
5.5.
Met betrekking tot de na afloop van de mondelinge behandeling ontvangen fax van H. Rem, gedateerd 30 januari 2013, overweegt de wrakingskamer als volgt. Artikel 39, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk ter terechtzitting behandeld dient te worden. Een vergelijking met verleende aanhoudingen in een bodemprocedure gaat daarom niet op. Voorts overweegt de wrakingskamer dat uit de verdere inhoud van voormelde brief geen gronden voor wraking van de kantonrechter kunnen worden afgeleid.
5.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
•[verzoekster] t.a.v. haar gemachtigde H. Rem;
• belanghebbende p/a haar advocaat mr. B. Degelink;
• mr
.M. de Leeuw.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.M. Braun, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.