In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. Het verzoek tot opheffing is ingediend door Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die betrokken was bij de begeleiding van de minderjarige en zijn ouders. De moeder van de minderjarige heeft ingestemd met het verzoek, terwijl de vader verweer heeft gevoerd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig waren. Ook vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming waren aanwezig.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling eerder was verlengd om te werken aan een gefaseerde en begeleide omgang tussen de minderjarige en de vader. Bureau Jeugdzorg heeft echter aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is dat deze omgang op een verantwoorde manier kan plaatsvinden, mede door het gebrek aan communicatie en inzicht in het ziektebeeld van de vader. De vader heeft geen openheid gegeven over zijn psychiatrische problemen, wat de situatie zorgelijk maakt. Bureau Jeugdzorg heeft geconcludeerd dat de minderjarige niet onbegeleid met de vader kan omgaan, gezien de risico's die de vader met zich meebrengt.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de argumenten van Bureau Jeugdzorg en de zorgen van de moeder meegewogen. Hij concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer bestaan, aangezien er geen bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige is vastgesteld. De kinderrechter heeft daarom besloten het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling toe te wijzen. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.