ECLI:NL:RBDHA:2013:8586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
434903/ KG RK 13/65
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met ernstige bezwaren tegen verdachte

In deze zaak betreft het een wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoeker, die zich in een strafzaak bevond met ernstige beschuldigingen van betrokkenheid bij een grote hoeveelheid cocaïne. Op 9 januari 2013 vond er een openbare terechtzitting plaats waarin de raadsman van verzoeker verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen tot de inhoudelijke behandeling op 4 februari 2013. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarbij zij oordeelde dat er nog steeds ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden. De raadsman verliet de zitting, waarna een andere raadsman het woord nam voor de medeverdachte.

Op 11 januari 2013 werd het wrakingsverzoek ingediend, dat op 21 januari 2013 ter zitting van de wrakingskamer werd behandeld. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, voerde aan dat de rechtbank zich al een oordeel had gevormd over de zaak, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. De gewraakte rechters, waaronder de voorzitter, stelden echter dat zij geen vooringenomenheid hadden getoond en dat hun beslissing was gebaseerd op de ernstige bezwaren die uit het dossier naar voren kwamen.

De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig waren. De rechtbank had benadrukt dat de vraag of de ernstige bezwaren zouden leiden tot een veroordeling of vrijspraak pas bij eindvonnis zou worden beoordeeld. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/2
zaak-/rekestnummer: 434903/ KG RK 13/65
parketnr: 09/748008-12
datum beschikking: 28 januari 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in de [penitentaire inrichting],
verzoeker,
raadsman: mr. S. Schuurman;
strekkende tot wraking van:
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. H.A.G. Nijman,
mr. J.E.W. van Ravenstein,
rechters in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 9 januari 2013 is er een openbare terechtzitting gehouden in de strafzaak tegen verzoeker. Op deze zitting heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis van verzoeker op te heffen dan wel te schorsen tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 4 februari 2013. De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft zich vervolgens teruggetrokken in raadkamer voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek heeft mr. Schuurman de zittingszaal verlaten. Mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, de raadsman van een medeverdachte, heeft meegedeeld dat hij voor het resterende deel van de zitting waarneemt voor mr. Schuurman.
De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en daartoe als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat nog steeds sprake is van ernstige bezwaren jegens verdachte ter zake van betrokkenheid bij een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman, inhoudende het beroep op gelijke behandeling, niet, omdat in dit dossier de positie van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een andere is dan die van de medeverdachten (…). Of de ernstige bezwaren uiteindelijk uitmonden in een veroordeling of een vrijspraak zal naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling bij eindvonnis beoordeeld moeten worden. De persoonlijke omstandigheden geven de rechtbank, gelet op de komende inhoudelijke behandeling, geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen.”
Op 11 januari 2013 is het verzoek tot wraking ter griffie van deze rechtbank ingekomen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 21 januari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G. Kabalt namens mr. S. Schuurman, mr. T. Berger namens de officier van justitie en de rechters. Het wrakingsverzoek is door mr. Kabalt nader toegelicht. Mr. Berger en mr. Van Rens namens de rechters hebben tijdens de zitting gereageerd op het wrakingsverzoek.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Bij verzoeker is, gelet op de motivering van de afwijzing van het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis, de vrees ontstaan dat de rechtbank zich reeds een oordeel heeft gevormd over de vragen uit de artikelen 348, 350 en 359a Wetboek van Strafvordering, althans dat de rechtbank op de beantwoording van die vragen is vooruitgelopen. Door te motiveren dat de positie van verzoeker een andere is dan die van zijn medeverdachten heeft de rechtbank de objectieve schijn van partijdigheid/vooringenomenheid gewekt.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De gewraakte rechters stellen zich op het standpunt dat zij expliciet noch impliciet te kennen hebben gegeven dat de rol van verzoeker zwaarder is dan die van zijn medeverdachten. Bij de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis zijn meegenomen het feit dat uit het dossier blijkt van ernstige bezwaren tegen verzoeker, het feit dat de officier van justitie, anders dan in de zaken tegen de medeverdachten van verzoeker, zich heeft verzet tegen opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis en de naderende zittingsdatum van 4 februari 2013.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van oordeel dat de rechtbank de toets heeft aangelegd die de Wet voorschrijft. Aldus heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanwijzingen zijn dat verzoeker het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank loopt in geen enkel opzicht vooruit op de vraag of er bewezen kan worden dat verdachte het feit daadwerkelijk heeft begaan.

6.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de gewraakte rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt. Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden verstaan dat de ernstige bezwaren tegen verzoeker nog steeds aanwezig waren ten tijde van de zitting en dat zijn persoonlijke omstandigheden geen aanleiding gaven de voorlopige hechtenis te schorsen. Dergelijke beslissingen in het kader van verzoeken over de voorlopige hechtenis bevatten naar hun aard een voorlopig oordeel. De door de rechters gegeven motivering dat de positie van verzoeker een andere is dan die van de medeverdachten, geeft geen blijk van een – prematuur – oordeel over de vragen van de artikelen 348, 350 en 359a Wetboek van Strafvordering. De rechters hebben dit benadrukt met de toevoeging dat de vraag of de ernstige bezwaren uiteindelijk uitmonden in een veroordeling of een vrijspraak bij eindvonnis zal worden beoordeeld naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. S. Schuurman;
• de officier van justitie mr. J. Patist;
• de rechters mrs
.E.A.G.M. van Rens, H.A.G. Nijman en J.E.W. van Ravenstein;
Aldus beslist in raadkamer door mrs. E. Rabbie, F.J. Verbeek en M. Soffers, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.