In deze zaak betreft het een wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoeker, die zich in een strafzaak bevond met ernstige beschuldigingen van betrokkenheid bij een grote hoeveelheid cocaïne. Op 9 januari 2013 vond er een openbare terechtzitting plaats waarin de raadsman van verzoeker verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen tot de inhoudelijke behandeling op 4 februari 2013. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarbij zij oordeelde dat er nog steeds ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden. De raadsman verliet de zitting, waarna een andere raadsman het woord nam voor de medeverdachte.
Op 11 januari 2013 werd het wrakingsverzoek ingediend, dat op 21 januari 2013 ter zitting van de wrakingskamer werd behandeld. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, voerde aan dat de rechtbank zich al een oordeel had gevormd over de zaak, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. De gewraakte rechters, waaronder de voorzitter, stelden echter dat zij geen vooringenomenheid hadden getoond en dat hun beslissing was gebaseerd op de ernstige bezwaren die uit het dossier naar voren kwamen.
De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig waren. De rechtbank had benadrukt dat de vraag of de ernstige bezwaren zouden leiden tot een veroordeling of vrijspraak pas bij eindvonnis zou worden beoordeeld. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.