ECLI:NL:RBDHA:2013:8581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
434660/ KG RK 13-34
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in civiele procedure tussen IMBO Vastgoed B.V. en Praxis Automation Technology B.V.

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. F.P.L.M. Vennix. Het verzoek werd ingediend door IMBO Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Mengelberg, in een civiele procedure tegen Praxis Automation Technology B.V., vertegenwoordigd door mr. C.M. van der Burg. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor op 20 november 2012, waarbij de kantonrechter volgens verzoekster niet in staat was om de regie te houden. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de wijze van ondervraging door de kantonrechter, wat leidde tot schorsingen van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek zich al op 20 november 2012 hadden voorgedaan. Verzoekster had het verzoek direct na de tweede schorsing kunnen indienen, maar had ervoor gekozen om dit uit te stellen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking, en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/1
zaak-/rekestnummer: 434660/ KG RK 13-34
kenmerk: 1093674 / 11-6231
datum beschikking: 4 februari 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de besloten vennootschap IMBO Vastgoed B.V.,
gevestigd te Muiden,
verzoekster, tevens eiseres in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. R.J.G. Mengelberg,
tegen
de besloten vennootschap Praxis Automation Technology B.V.,
gevestigd te Leiderdorp,
gedaagde in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. C.M. van der Burg,
strekkende tot wraking van:
mr. F.P.L.M. Vennix,
kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de civiele procedure tussen verzoekster en Praxis Automation Technology B.V. (hierna te noemen: Praxis) heeft de kantonrechter op 7 maart 2012 een tussenvonnis gewezen, waarin Praxis wordt toegelaten bewijs te leveren van haar stellingen.
Op 24 mei 2012 heeft de kantonrechter vier getuigen aan de zijde van Praxis gehoord.
Op 20 november 2012 is het getuigenverhoor van 24 mei 2012 voortgezet. Tijdens het verhoor van de eerste getuige heeft de kantonrechter de zitting tweemaal geschorst. Na de tweede schorsing heeft mr. Mengelberg meegedeeld dat hij en zijn cliënt het verhoor niet langer zouden bijwonen en zich zouden beraden op een wrakingsverzoek. Daarop heeft de kantonrechter het verhoor geschorst.
Op 27 november 2012 heeft de griffier een brief aan mr. Mengelberg gestuurd met het verzoek om uiterlijk op 30 november 2012 uitsluitsel te geven over de vraag of er een wrakingsverzoek zou worden ingediend.
Op (vrijdag) 30 november 2012 heeft de rechtbank, sector kanton, locatie Leiden een brief van mr. Mengelberg ontvangen, waarin hij onder meer schrijft: “ik kom begin volgende week op de kwestie terug”.
Op (donderdag) 6 december 2012 heeft de griffier een brief aan mr. Mengelberg gestuurd, waarin onder meer staat: “Aangezien er nog steeds geen bericht van u is ontvangen, is er voor het nog langer geschorst houden van de procedure geen grond meer aanwezig”. In deze brief zijn vervolgens verhinderdata opgevraagd.
Op 10 december 2012 was er een stroomstoring in Leiden, waardoor het faxapparaat van de rechtbank, sector kanton te Leiden enkele dagen niet heeft gewerkt.
Op 3 januari 2013 heeft de griffier een brief met bijlagen van mr. Mengelberg ontvangen. Deze bijlagen betroffen een per fax verzonden brief van mr. Mengelberg van 10 december 2012 inhoudende een wrakingsverzoek en een bijbehorend faxjournaal.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft de kantonrechter gereageerd op het tegen hem ingediende wrakingsverzoek.
Per fax van 18 januari 2013 heeft mr. Van der Burg namens Praxis een reactie op het wrakingsverzoek gegeven.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 21 januari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekster is verschenen de heer [A.], bijgestaan door de gemachtigde mr. Mengelberg. Tevens zijn verschenen de heer [B.] namens Praxis, bijgestaan door de gemachtigde mr. Van der Burg. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde van verzoekster toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter heeft tijdens de zittingen die in de zaak tussen verzoekster en Praxis zijn gehouden er blijk van gegeven geen regie te kunnen houden tijdens de zitting. Verzoekster heeft tijdens het getuigenverhoor op 20 november 2012 bij monde van haar gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de kantonrechter vragen stelde aan de getuige. Daarop heeft de kantonrechter het verhoor geschorst. Na de hervatting van het getuigenverhoor heeft verzoekster wederom bezwaar gemaakt tegen de wijze van ondervragen, waarop de kantonrechter het verhoor nogmaals heeft geschorst. De kantonrechter heeft daarbij niet aangegeven wat het doel daarvan was. Volgens verzoekster heeft de kantonrechter met de schorsing duidelijk gemaakt zijn wijze van ondervragen niet te wijzigen en verzoeksters bezwaren tegen de ondervragingsmethode niet te zullen honoreren.

4.Het standpunt van mr. Vennix

De kantonrechter stelt zich op het standpunt dat verzoekster en hij van mening verschillen over de wijze waarop het getuigenverhoor in deze zaak dient plaats te vinden. Vanwege de vele en toenemende interrupties heeft hij het verhoor tweemaal geschorst, in de hoop het verhoor weer werkbaar te kunnen vervolgen. Het verschil van mening tussen verzoekster en de kantonrechter heeft geen invloed op de rechterlijke onpartijdigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Krachtens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het onderhavige geval wordt er, gelet op het faxjournaal van de gemachtigde van verzoekster, vanuit gegaan dat het verzoek is gedaan op 10 december 2012. Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat, nu de feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest het wrakingsverzoek in te dienen zich hebben voorgedaan op de zitting van 20 november 2012. Verzoekster was ten tijde van de tweede schorsing van die zitting bekend met de feiten en omstandigheden die voor haar aanleiding waren het wrakingsverzoek in te dienen. Verzoekster had dit verzoek dan ook direct na de tweede schorsing mondeling kunnen doen. De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting echter te kennen gegeven dat hij tijd nodig had om zich op een wrakingsverzoek te beraden. Verzoekster heeft hiervoor, zoals blijkt uit de brief van 27 november 2012, de tijd gekregen tot en met 30 november 2012. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens op 30 november 2012 nog een termijn van één week verzocht, maar heeft nagelaten de kantonrechter binnen die week te berichten over zijn besluit. Daarop heeft de griffier op 6 december 2012 de gemachtigde van verzoekster meegedeeld dat enige grond voor het langer geschorst houden van de zaak ontbreekt en om verhinderdata verzocht.
5.2.
De gemachtigde van verzoekster heeft tijdens de zitting van deze wrakingskamer erkend dat het verzoek laat is ingediend, maar heeft – naar de wrakingskamer begrijpt – een beroep gedaan op een verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe heeft de gemachtigde van verzoekster gesteld dat zijn cliënt de dag na de zitting op reis zou gaan, wat tot vertraging heeft geleid in de besluitvorming omtrent het indienen van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer passeert dit verweer, nu verzoekster reeds tijdens de schorsing van de zitting op 20 november 2012 een wrakingsverzoek heeft overwogen en het op haar weg had gelegen hierover kort na de zitting een beslissing te nemen. Het feit dat zij dit niet heeft gedaan en de beslissing heeft uitgesteld tot na de reis van haar bestuurder komt voor rekening en risico van verzoekster.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking niet tijdig is ingediend en dat verzoekster geen beroep toekomt op een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit brengt mee dat verzoekster niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. R.J.G. Mengelberg;
• de gedaagde partij in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde mr. C.M. van der Burg;
• de kantonrechter mr
.F.P.L.M. Vennix;
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, F.J. Verbeek en M. Soffers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.