Uitspraak
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder, waarbij aan verzoeker met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag is opgelegd.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een leidinggevende van de gemeente Zoetermeer, die was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De verzoeker, die sinds 2002 in dienst was, had als rayonmanager toezicht gehouden op een afvaldepot. Hij werd beschuldigd van het niet adequaat optreden tegen medewerkers die ongeoorloofd goederen meenamen uit het depot. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de omvang van de misstanden, als leidinggevende een voorbeeldfunctie had en verantwoordelijk was voor het handhaven van de integriteitsregels. De rechter concludeerde dat de sanctie van disciplinair ontslag niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim, gezien de ernst van de gedragingen van de verzoeker en de cultuur van gedogen die onder zijn leiding was ontstaan.
De voorzieningenrechter overwoog dat er voldoende bewijs was van plichtsverzuim, onderbouwd door een onderzoek van een externe partij, [D BV], dat had aangetoond dat medewerkers op grote schaal goederen zonder toestemming meenamen. De verzoeker had zelf ook goederen meegenomen en had niet adequaat ingegrepen bij de overtredingen van zijn medewerkers. De rechter verwierp het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de verzoeker in een andere positie verkeerde dan zijn collega’s en niet kon aantonen dat zij zich ook schuldig hadden gemaakt aan vergelijkbaar plichtsverzuim. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor het ontslag van de verzoeker in stand bleef.