ECLI:NL:RBDHA:2013:8118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
406494 - FA RK 11-8580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstamming en vaststelling kinderalimentatie in een complexe familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2013, betreft het een verzoekschrift ingediend op 4 november 2011 door de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.T.R.J. Bracke. De man, de erkenner en de minderjarige zijn ook betrokken in deze procedure. De rechtbank had eerder op 14 mei 2012 een deskundige benoemd voor een DNA-onderzoek naar het vaderschap van de man ten aanzien van de minderjarige. Het DNA-onderzoek bevestigde met grote waarschijnlijkheid dat de man de biologische vader is van de minderjarige. Echter, de vrouw trok haar verzoek tot vaststelling van het vaderschap en kinderalimentatie in op 4 september 2012.

De zaak kwam opnieuw aan de orde toen de bijzonder curator op 9 november 2012 het verzoek tot vaststelling van het vaderschap overnam. De rechtbank ontving verschillende brieven van de betrokken partijen, waarin werd aangegeven dat de erkenner de minderjarige op 30 augustus 2012 had erkend. De bijzonder curator verzocht op 1 februari 2013 om deze erkenning te vernietigen, zodat het vaderschap van de man kon worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 27 mei 2013, geleid door mr. J. Brandt, waren alle betrokken partijen aanwezig. De rechtbank moest nu beslissen over de verzoeken van de bijzonder curator, waarbij het belang van de minderjarige centraal stond. De rechtbank overwoog dat, hoewel de man de biologische vader is, hij geen rol speelt in het leven van de minderjarige, terwijl de erkenner dat wel doet. De rechtbank concludeerde dat het belang van de minderjarige bij het behoud van de huidige situatie, waarin de erkenner als juridische vader fungeert, zwaarder weegt dan het belang van de minderjarige bij het vastleggen van zijn afstammingsrelatie.

Uiteindelijk wees de rechtbank de verzoeken van de bijzonder curator af en bepaalde dat de kosten van het deskundigenonderzoek door de man en de vrouw gezamenlijk gedragen moesten worden. De rechtbank benadrukte dat de minderjarige op een later moment geïnformeerd zal worden over zijn biologische afstamming, maar dat de huidige juridische situatie behouden blijft.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 11-8580
Zaaknummer: C/09/406494
Datum beschikking: 9 juli 2013

Afstamming en vaststelling kinderalimentatie

Beschikking op het op 4 november 2011 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. de Schiffart te Zwolle;

[de erkenner],

de erkenner,
wonende te[woonplaats],
geen advocaat;

[de minderjarige], geboren op [geboortedag] te

[geboorteplaats],
de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. G.L. Gijsberts, advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.

Procedure

Bij beschikking van 14 mei 2012 van deze rechtbank is een deskundige benoemd teneinde een DNA-onderzoek te verrichten naar het verwekkerschap van de man ten aanzien van de minderjarige en is bepaald dat hangende de procedure de kosten van het deskundigenbericht voorlopig ten laste van ’s-Rijks kas zullen komen nu de vrouw op toevoeging procedeert. Iedere verdere beslissing is, in afwachting van rapportage van de deskundige, aangehouden.
Uit het op 29 juni 2012 ontvangen deskundigenbericht blijkt dat de uitkomst van het DNA-onderzoek uitwijst dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de man de biologische vader is van de minderjarige.
Bij schrijven van 4 september 2012 heeft de vrouw haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de minderjarige ingetrokken evenals haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige.
De rechtbank heeft vervolgens op 24 oktober 2012 ontvangen een faxbericht van de zijde van de vrouw en op 25 oktober 2012 een faxbericht van de zijde van de man. Hieruit blijkt dat partijen van mening zijn dat zij ieder de helft van de kosten van het deskundigenbericht dienen te betalen.
Vervolgens heeft, bij faxbericht van 9 november 2012 de bijzonder curator het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap overgenomen.
Hierna heeft de rechtbank brieven ontvangen, van de zijde van de man van 26 november 2012 en van de zijde van de vrouw van 28 november 2012.
Uit de bijlage bij laatstgenoemde brief van de kant van de vrouw blijkt dat de minderjarige op 30 augustus 2012 is erkend door de erkenner en dat is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam].
Bij brief van 1 februari 2013 heeft de bijzonder curator verzocht deze erkenning te vernietigen om vervolgens het vaderschap van de man vast te stellen.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken nog ontvangen:
  • de brief d.d. 25 februari 2013 van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 6 maart 2013 van de zijde van de vrouw.
Op 27 mei 2013 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet door mr. J. Brandt. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat, de erkenner en de bijzonder curator.
Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen in deze beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Thans dient nog beslist te worden op de verzoeken van de bijzonder curator betreffende de vernietiging van de erkenning en over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. De bijzonder curator heeft zijn verzoeken gegrond op de omstandigheid dat de erkenner niet de biologische vader is van de minderjarige en dat het in het belang is van de minderjarige dat komt vast te staan dat de man de biologische vader is van de minderjarige.
Zowel de vrouw, de man als de erkenner hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de bijzonder curator. Zij hebben zich allen op het standpunt gesteld dat weliswaar de man en niet de erkenner de biologische vader is van de minderjarige, maar dat vaststaat dat de man geen rol speelt en ook niet wenst te spelen in het leven van de minderjarige, terwijl de erkenner dat wel wil en ook doet. De minderjarige woont al enige tijd met de erkenner in gezinsverband en de erkenner heeft door middel van de erkenning ook juridisch invulling willen geven aan zijn rol in het leven van de minderjarige. Daarnaast hebben de vrouw en de erkenner erop gewezen dat de vrouw in verwachting is van hun gezamenlijk kind, en dat zij graag wensen dat de beide kinderen ook juridisch dezelfde vader en dezelfde moeder hebben en dat zij dezelfde achternaam dragen. De vrouw, de man en de erkenner achten toewijzing van de verzoeken van de bijzonder curator om voornoemde redenen niet in het belang van de minderjarige. Een en ander neemt niet weg dat de minderjarige op een later moment zal worden geïnformeerd over zijn werkelijke afstamming, zo hebben zij betoogd.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning staat het belang van de minderjarige centraal. Een en ander brengt met zich dat – anders dan bij een verzoek tot vaststelling van het vaderschap over een kind het geval is – een belangenafweging moet plaatsvinden tussen de belangen van de moeder, de erkenner en de minderjarige, waarbij het belang van de minderjarige het zwaarst weegt.
Vast staat dat de erkenner niet de biologische vader is van de minderjarige, terwijl hij als gevolg van de akte van latere vermelding van erkenning wel als juridisch vader staat geregistreerd. In de uit te voeren belangenafweging betrekt de rechtbank daarom enerzijds het belang van de minderjarige dat de inmiddels ontstane duidelijkheid over zijn afstamming ook juridisch wordt vastgelegd. Anderzijds hebben zowel de minderjarige als de vrouw en de erkenner belang bij het behoud van de huidige situatie, waarin degene die de feitelijke vaderrol in het leven van de minderjarige vervult, ook in juridisch opzicht heeft te gelden als vader van de minderjarige.
De rechtbank is met de bijzonder curator van oordeel dat het voor de minderjarige van groot belang is dat hij bekend raakt met zijn afstammingsgegevens. De rechtbank is echter van oordeel dat aan dat belang ook op andere wijze tegemoet kan worden gekomen en weegt in dat verband mee dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat belang te onderkennen en voornemens te zijn de minderjarige daarover te zijner tijd te informeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zowel de minderjarige als de erkenner er groot belang bij dat hun relatie juridisch is vastgelegd en dat de erkenner feitelijk zeggenschap kan uitoefenen over de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat dat belang zwaarder weegt dan het belang van de minderjarige dat zijn afstammingsgegevens in de registers overeenkomen met de biologische werkelijkheid.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat – nu vaststaat dat de minderjarige op dit moment niets van zijn biologische vader te verwachten heeft en de erkenner bereid is de zorg voor de minderjarige te dragen (en dat feitelijk ook al bijna sinds de geboorte van de minderjarige doet) –, het belang van de minderjarige bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan zijn belang bij het vastleggen van zijn afstammingsrelatie. Nu zowel de moeder, de man en de erkenner zich verzetten tegen het verzoek van de bijzonder curator, zal het verzoek tot vernietiging van de erkenning worden afgewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:207 lid 2 sub a BW kan het door de bijzonder curator namens de minderjarige ingediende verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man slechts worden toegewezen, indien de erkenning van de minderjarige wordt vernietigd. Nu dat verzoek wordt afgewezen en de minderjarige dus reeds een (juridische) vader heeft, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man.
Kosten van het deskundigenonderzoek en proceskosten
Gelet op de door de vrouw en de man ingenomen stellingen, zal de rechtbank bepalen dat de kosten van de deskundigen door hen bij helfte moeten worden gedragen. Voor het overige zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de bijzonder curator af;
veroordeelt de man en de vrouw, ieder bij helfte, in de kosten van het deskundigenonderzoek (in totaal € 990,00, inclusief BTW) en veroordeelt elk der partijen derhalve om ieder voor zich, in verband met ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten, een bedrag van € 495,00 aan de griffier van deze rechtbank te voldoen;
bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden door storting van genoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Ministerie van Justitie MvJ Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van het rekestnummer FA RK 11-8580;
bepaalt voor het overige dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel, J.M. Vink en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2013.