In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar de Verenigde Staten, ingediend door de vader. De minderjarigen verblijven sinds 17 maart 2013 in Nederland, en de vader stelt dat de moeder hen ongeoorloofd heeft overgebracht. Partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen en er is een ouderschapsplan opgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder aan de voorwaarden van dit plan heeft voldaan, waardoor de verhuizing naar Nederland niet als ongeoorloofd kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de vader's verzoek tot teruggeleiding afgewezen, omdat er geen sprake was van een schending van het gezagsrecht volgens het Amerikaanse recht. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot kostenveroordeling van beide partijen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het Haagse Verdrag inzake internationale kinderontvoering en de voorwaarden waaronder een verhuizing van minderjarigen kan plaatsvinden.