ECLI:NL:RBDHA:2013:8028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_2084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bevordering en rangvaststelling van een militair ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een beroepsmilitair, en de minister van Defensie. Eiser had verzocht om bevordering tot de rang van kapitein ter zee (KTZ) en om de rang van zijn functie, projectleider DMO/ZEE (GIDEON), vast te stellen. De rechtbank behandelt twee zaken, AWB 12/2084 en AWB 11/2664, die samenhangen met de weigering van de minister om eiser voor te dragen voor bevordering en de rangvaststelling van zijn functie.

Eiser had in 2010 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering, en in 2011 werd zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 januari 2005 geen functie is toegewezen met een hogere rang dan de rang die hij bekleedt. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de beleidsruimte niet toe te passen bij de rangvaststelling van de functie van eiser. De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser, die zich richtten op de feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden die hij vervulde, niet voldoende zijn om de rang van zijn functie te verhogen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de beloften die aan eiser zijn gedaan over bevordering onbevoegd zijn gedaan en dat hij er niet op heeft kunnen vertrouwen dat deze toezeggingen namens het bevoegde gezag zijn gedaan. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2084 en AWB 11/2664
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Rentema-Westerhof).

Procesverloop

Zaaknummer 11/2664

Bij besluit van 20 augustus 2010 is eisers verzoek om hem voor te dragen voor bevordering tot de rang van kapitein ter zee (KTZ) met ingang van 1 januari 2005 afgewezen.
Eiser heeft hiertegen op 27 september 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser op 22 maart 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 juni 2011 behandeld door de enkelvoudige kamer.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en heeft bepaald dat verweerder uiterlijk binnen zes weken beslist op eisers bezwaar tegen de rangvaststelling van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON).
Verweerder heeft bij besluit van 24 januari 2012 op het bezwaar tegen de rangvaststelling beslist (het beroep van eiser hiertegen is geregistreerd onder zaaknummer AWB 12/2084).
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Zaaknummer AWB 12/2084
Bij besluit van 14 januari 2009 is de functie van projectleider DMO/ZEE (GIDEON) (voorlopig) vastgesteld op de rang KLTZ/LKOL (schaal 13).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 november 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juli 2011 is de rang van de functie van Projectleider DMO/ZEE (GIDEON) definitief vastgesteld op KLTZ/LKOL. Het bezwaar van eiser van 22 november 2010 wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Op 18 januari 2011 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
Bij besluit van 24 januari 2012 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen op 5 maart 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
De beide zaken zijn op 6 juni 2013 gevoegd door de meervoudige kamer ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was beroepsmilitair met een aanstelling voor onbepaalde tijd, laatstelijk in de rang van Kapitein-luitenant ter zee (KLTZ) (schaal 13). Aan eiser is met ingang van
3 maart 2009 de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) toegewezen
.Eiser is inmiddels met functioneel leeftijdsontslag.
Eiser heeft verklaard dat hem weliswaar formeel uitsluitend de functie van Projectleider DMO/ZEE (GIDEON) was toegewezen, maar dat hij werd ingezet naar behoefte. Volgens zijn eigen beschrijving functioneerde hij feitelijk op andere functies. Eiser stelt in dit verband dat hij sinds 1 juli 2010 fungeerde in de rol van architect bedrijfsvoering en verandermanager (business redesign and changemanager), zijnde een werktitel voor een samenstel van opgedragen werkzaamheden, en tevens als plaatsvervangend ketenprojectleider SAP implementatie binnen de zeeketen, bij de Transitie Management Organisatie van de Defensie Materieel Organisatie (DMO). Eiser heeft gesteld dat dit zijn feitelijk opgedragen werkzaamheden waren, maar dat deze feitelijk opgedragen werkzaamheden nooit een formele functie zijn geworden; zij zijn nooit beschreven en als functie vastgesteld. Eiser stelt daarnaast dat hij sinds 1 januari 2005 in verschillende functies werkzaam is geweest in de directie van het marinebedrijf. Daarnaast heeft hij in diverse rollen de belangen van het project SPEER behartigd. Hij heeft gefungeerd als Directeur van het Marinebedrijf (MABE) en als Transitiemanager DMO en heeft de leiding van het project SPEER gehad. Verweerder heeft wat eiser heeft verklaard niet betwist.
1.2 Bij besluit van 14 januari 2009 tot rangvaststelling van zes functies SPEER DMO is op basis van een advies van HDP van 8 januari 2009 de functie Projectleider DMO/ZEE (GIDEON) (voorlopig) vastgesteld op de rang KLTZ/LKOL (schaal 13). De functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA is vastgesteld op de rang KTZ/KOL (schaal 14). In het besluit is opgemerkt dat bij de rangvaststelling van de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA gebruik is gemaakt van de zogenaamde beleidsfactor. Eiser heeft eerst op 22 november 2011 kennis gekregen van dit besluit en daartegen vervolgens bezwaar gemaakt.
1.3
Bij besluit van 20 augustus 2010 is eisers verzoek om hem voor te dragen voor bevordering tot de rang van KTZ met ingang van 1 januari 2005 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4 In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij bevorderd zou worden naar de rang van KTZ. Voorts stelt eiser dat rekening gehouden moet worden met het feit dat hij een combinatie van werkzaamheden uitoefent die een rangniveau van KTZ rechtvaardigt. Voorts meent eiser dat toepassing gegeven zou kunnen worden aan artikel 27, vijfde lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR).
Het bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 februari 2011 ongegrond verklaard. Verweerder heeft in dat besluit overwogen dat nu aan eiser sinds 1 januari 2005 geen functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die eiser bekleedt, het verzoek om bevordering gelet op artikel 27, vierde lid, van het AMAR terecht is afgewezen. Verweerder komt gelet op het dwingendrechtelijke karakter van dit artikellid niet aan een belangenafweging toe. De rang van de functie van projectleider DMO/ZEE (GIDEON) die eiser sinds maart 2009 vervult is (voorlopig) vastgesteld op KLTZ/KOL. Verweerder meent dat geen sprake is van toezeggingen waaraan eiser het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij zou worden bevorderd. De in het bezwaarschrift vermelde uitlatingen zijn niet door of namens het bevoegde gezag gedaan. Verweerder ziet tenslotte geen aanleiding voor toepassing van artikel 24, vijfde lid, van het AMAR.
1.5
Bij besluit van 7 juli 2011 is de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) definitief beschreven en gewaardeerd. De somscore is vastgestel op 56. De bijbehorende rang is vastgesteld op KLTZ/LKOL.
1.6
In het bezwaar gericht tegen de rangvaststelling heeft eiser aangegeven dat zijn bezwaren zich niet zozeer richten op de beschrijving en de waardering van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON), maar dat eiser van mening is dat in zijn geval ten onrechte niet (ook) de zogenaamde beleidsfactor is toegepast. Eiser heeft in dat verband gesteld dat de functie en positie van eiser en diens feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden onvoldoende in beeld zijn bij verweerder. Hij heeft met name betoogd dat hij feitelijk een belangrijk deel van de taken en werkzaamheden die behoren bij de functie van Dataprojectleider Hoofdproject DATA uitvoert, alsmede van projectleider Ketenproject ZEE, en dat hij ook functioneert c.q. in het verleden heeft gefunctioneerd als directielid MABE. Voorts heeft hij verwezen naar de Nota van 23 juli 2008 van de Directeur DMO aan HDP, waarin de Directeur DMO adviseert om ook voor de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) de beleidsfactor toe te passen. In die Nota wordt verwezen naar de Nota van de Directeur DMO aan HDP van 23 mei 2008, die op zijn beurt verwijst naar een Nota van de Algemeen Directeur MABE aan de Directeur DMO van 10 april 2008.
Eiser heeft voorts de argumenten neergelegd in het advies van HDP, dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt, weersproken. Eiser meent dat ook voor zijn functie de beleidsfactor had moeten worden toegepast.
1.7
In de Nota van 10 april 2008 verzoekt de Algemeen Directeur MABE om de beleidsfactor op de functie projectleider GIDEON toe te passen. Dit verzoek is gebaseerd op de zwaarte van de functie projectleider GIDEON, de bestaande ongelijkheid met de waardering van de functie projectleider WALVIS, de gedane beloften aan betrokkene, het belang van betrokkene voor de continuïteit van het project, de verzwaring van de functie met de invoering van ‘warehousemanagement’ en het slechts tijdelijk bestaan van deze opwaarderingsconstructie. Verzocht wordt om gelet hierop eiser per 1 mei 2008 te mogen voordragen voor bevordering.
Deze Nota heeft de Directeur DMO bij Nota van 23 mei 2008 doorgezonden aan HDP. Hierbij is vermeld dat de Nota van de Algemeen Directeur MABE de volle steun heeft van de Directeur DMO. Om de gevraagde bevordering in gang te zetten dient echter de beleidsfactor te worden toegepast op de functie van projectleider GIDEON. Voor de redenen en achtergrond wordt verwezen naar de bijgevoegde Nota van de Algemeen Directeur MABE. Voorts wordt vermeld dat dit de instemming heeft van CZSK. Aangezien de Directeur DMO geen bevoegdheid heeft om de beleidsfactor toe te passen verzoekt deze het akkoord van HDP om de betrokken functie op te hogen tot KTZ.
HDP heeft evenwel bij advies van 8 januari 2009 geadviseerd om het rangniveau van de functie projectleider GIDEON vast te stellen op KLTZ/LKOL (schaal 13) en de beleidsfactor niet toe te passen. Daarbij is ingegaan op de argumenten genoemd in voormelde Nota’s. Verweerder heeft dit advies gevolgd.
1.8
In het thans besteden besluit heeft verweerder de rangvaststelling gehandhaafd.
2.1.1
In het beroep tegen de rangvaststelling voert eiser aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de argumenten van DMO en – met name – van de Algemeen Directeur MABE voor vaststelling van de functie, met gebruikmaking van de beleidsfactor, op de rang van KTZ/KOL. Voorts stelt eiser dat geen interview met hem heeft plaatsgevonden terzake van de rangvaststelling en dat verweerder geen nader onderzoek naar de feitelijke verantwoordelijkheden en werkzaamheden van eiser heeft gedaan naar aanleiding van voormelde Nota’s. Ook stelt eiser dat HDP een onvoldoende beeld heeft bij het samenstel van de functie zoals die daadwerkelijk door eiser werd vervuld. De functiebeschrijving van de projectleider DMO/ZEE (GIDEON) dekt niet de bijbehorende werkzaamheden die eiser daarnaast vervulde. Eiser wijst erop dat hij in bezwaar uitvoerig op deze bijkomende werkzaamheden is ingegaan. Eiser bestrijdt dat sprake is van precedentwerking, nu het hier een unieke en eenmalige functie betreft, en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. De functie Dataprojectleider is met toepassing van de beleidsfactor immers wel op het rangniveau KTZ ingedeeld. De daartoe gehanteerde argumenten zijn evenzeer van toepassing op zijn functie van projectleider DMO/ZEE (GIDEON). Tenslotte wordt ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat aan eiser beloften zijn gedaan terzake van bevordering naar de rang van KTZ/KOL. Deze beloften zijn gedaan binnen de DMO organisatie op het niveau van vlag- en opperofficieren.
2.1.2
In het beroep tegen de afwijzing van de verzochte voordracht tot bevordering voert eiser aan dat de functie die hij bekleedt een waardering op het niveau KTZ/KOL rechtvaardigt. Eiser verwijst in dit verband mede naar de hierboven al genoemde Nota’s van de directeur MABE en de directeur DMO. Voorts stelt eiser dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij zou worden bevorderd tot de rang van KTZ/KOL. Dit vertrouwen is gebaseerd op uitlatingen en gedragingen van verschillende autoriteiten en zijn gedaan door functionarissen die hiertoe hetzij bevoegd waren, hetzij in een positie verkeerden dat eiser hen terecht heeft kunnen beschouwen als sprekende namens het bevoegde gezag. Eiser heeft dit toegelicht met voorbeelden. Ook in dit verband heeft eiser verwezen naar voornoemde Nota’s. Doordat hij erop vertrouwde dat hij zou worden bevorderd heeft hij nooit zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor functies met de naasthogere rang. Eiser heeft nog voldoende looptijd in zijn rang en nog voldoende rendement in geval van bevordering. Hij heeft zijn werkzaamheden altijd tot grote tevredenheid van verweerder verricht. Eiser is voorts van mening dat het dwingendrechtelijke karakter van artikel 24, vierde lid, van het AMAR er niet aan in de weg staat dat eiser wordt bevorderd naar een hogere rang op grond van een belangenafweging. Eiser heeft in dat verband verwezen naar het feit dat de hem feitelijk opgedragen complexe en belangrijke werkzaamheden een rang van KTZ/KOL rechtvaardigen.
2.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat voor zover nodig hieronder aan de orde zal komen.
3. Ingevolge artikel 27, vierde lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) (oud), thans artikel 24, vierde lid, van het AMAR, wordt aan een militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, op de datum van ingang van de functievervulling die hogere rang toegekend.
Beroep inzake de rangvaststelling
4.1
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het beroep tegen de rangvaststelling te beoordelen. Immers, mocht dit beroep slagen, dan betekent dat, dat de rang van eisers functie dient te worden vastgesteld op KLZ/KOL, en heeft eiser ingevolge artikel 27, vierde lid, van het AMAR (oud) aanspraak op de door hem verzochte bevordering naar deze rang
.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de bezwaargronden (punt 4.1 daarvan) het bezwaar was beperkt tot het niet toepassen van de beleidsruimte. Eiser is niet opgekomen tegen de beschrijving van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON), noch tegen de waardering van die functie met 56 punten. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de waardering van de functie op 56 punten als zodanig niet tussen partijen ter discussie staat. Eiser heeft wel het standpunt ingenomen dat de functiebeschrijving onvolledig is in die zin dat een groot aantal werkzaamheden dat eiser feitelijk verricht volgens eiser buiten de functiebeschrijving en daarmee ook buiten de functiewaardering is gebleven. De rechtbank constateert dat eiser (desondanks) niet is opgekomen tegen de functiebeschrijving als zodanig. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze procedure dient uit te gaan van de juistheid van de functiebeschrijving en van de somscore van 56.
4.3
Niet in geschil is dat volgens de door verweerder gehanteerde indelingsstructuur bij somscores van 50 tot 60 indeling in de rang van KLTZ/LKOL plaatsvindt. Bij somscores van 55 tot en met 60 kan een indeling in de rang van KTZ/KOL plaatsvinden na gebruikmaking van de zogenoemde beleidsruimte (in de stukken wordt dit de beleidsfactor genoemd). In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van de beleidsruimte.
4.4
Verweerder heeft de beslissing om de beleidsruimte niet toe te passen met name gebaseerd op het HDP advies van 9 januari 2009. Geadviseerd werd om de rang van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) vast te stellen op KLTZ/LKOL en de beleidsruimte niet toe te passen. In het advies is ingegaan op de argumenten neergelegd in de voornoemde Nota’s, op basis waarvan werd bepleit om de functie vast te stellen op de rang van KTZ/KOL en eiser dienovereenkomstig te bevorderen.
In het advies is neergelegd dat de projectleider GIDEON opereert onder eindverantwoordelijkheid van de ketenprojectleider Maritiem. Ten aanzien van de door de directeur DMO aangevoerde argumenten is in het advies het volgende overwogen. Ten aanzien van de getrokken vergelijking met de projectleider van het project WALVIS is overwogen dat de functionaris die de functie vervult van ketenprojectleider Maritiem voor de gehele zeeketen tevens de projectleider van het project WALVIS is. Die functionaris is bevorderd naar de rang van KTZ. Dat betekent echter niet dat de functie van projectleider WALVIS waarderingstechnisch een KTZ-niveau zou rechtvaardigen. Het niveau van de functie projectleider WALVIS “sec” komt, net als de functie projectleider GIDEON, uit op KLTZ. De zwaardere functie van ketenprojectleider Maritiem is met KTZ passend gewaardeerd. De bevordering van de betreffende functionaris is dan ook gebaseerd op het feit dat de functionaris organiek de zwaardere functie van ketenprojectleider Maritiem vervult.
Het feit dat eiser de primeur heeft van de uitrol van het warehousemanagementsysteem binnen het Marinebedrijf is niet als een dermate complicerende factor gezien dat hiervoor, op basis van de beleidsruimte, de rangvaststelling op KTZ- niveau zou moeten plaatsvinden.
Het feit dat aan eiser binnen de CZSK-organisatie (onbevoegd) een belofte is gedaan dat hij binnen afzienbare tijd tot KTZ zal worden bevorderd is nimmer een argument om de beleidsruimte toe te passen.
Tenslotte is in het advies neergelegd dat het toepassen van de beleidsruimte bij de rangvaststelling op het niveau KTZ voor de functie van projectleider GIDEON een ongewenste precedentwerking heeft voor soortgelijke projectleiderfuncties binnen de defensieorganisatie.
4.5
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat HDP en verweerder onvoldoende helder voor ogen hebben gehad dat eiser feitelijk aanzienlijk meer en zwaardere werkzaamheden uitvoerde dan blijkt uit de functiebeschrijving van projectleider DMO/ZEE (GIDEON). Eiser stelt in dat verband dat hij (belangrijke delen van) de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA en de functie projectleider Zeeketen uitvoerde en heeft voorts gewezen op zijn werkzaamheden als directielid MABE. Een goede beschrijving van de functie zou zowel de GIDEON-werkzaamheden als de werkzaamheden POC/ MABE hebben moeten omvatten. Al deze elementen zaten immers in de opgedragen werkzaamheden. De functie had daarom integraal beschreven moeten worden, dan wel had de rang vastgesteld moeten worden op basis van de optelsom van de werkzaamheden van eiser bij GIDEON en bij MABE. Deze door eiser feitelijk uitgevoerde combinatie van werkzaamheden had voor verweerder in redelijkheid aanleiding moeten zijn om de beleidsruimte toe te passen, nu deze combinatie van feitelijk opgedragen werkzaamheden een hogere rang dan de vastgestelde rang van KLTZ rechtvaardigt.
4.6 De rechtbank is van oordeel dat deze argumenten van eiser zich in wezen richten tegen de functiebeschrijving en de functiewaardering, die, zoals hiervoor al is overwogen, in rechte vaststaan. De rechtbank kan verweerder volgen in diens stelling dat de beleidsruimte niet is bedoeld om een functie vanwege het verrichten van meer werkzaamheden dan volgens de functiebeschrijving bij die functie behoren, hoger in te schalen.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat uit de Nota’s van de directeur DMO en de Algemeen directeur MABE niet blijkt dat deze van mening zijn dat de beschrijving van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) onjuist of onvolledig is, noch dat die functie als zodanig een rang op KTZ-niveau zou rechtvaardigen.
4.7
Ten aanzien van het argument dat de functie van Dataprojectleider Hoofdproject DATA wel met toepassing van de beleidsruimte is ingeschaald in de rang van KTZ/KOL, en dat de daartoe gehanteerde argumenten evenzeer gelden voor eisers functie, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken blijkt dat de projectleider GIDEON functioneert onder de eindverantwoordelijkheid van de ketenprojectleider Maritiem, aan welke functie de rang van KTZ/KOL is verbonden. De functie van Dataprojectleider Hoofdproject DATA is wel met toepassing van de beleidsruimte ingeschaald in de rang van KTZ/KOL, omdat deze functie hiërarchisch gezien op hetzelfde niveau is gepositioneerd als de ketenprojectleiders (in de rang van KTZ/KOL). Dat geldt niet voor de functie projectleider GIDEON. De rechtbank is van oordeel dat gelet op dit verschil in (eind)verantwoordelijkheid verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA de beleidsruimte wel toe te passen en bij eiser niet.
4.8
Ten aanzien van de beloften en toezeggingen waar eiser zich op beroept overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is door verweerder erkend dat eiser beloften zijn gedaan dat hij spoedig zou worden bevorderd. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat deze beloften onbevoegd zijn gedaan en dat eiser gelet op de positie van degenen die de beloften hebben gedaan er ook niet gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat de beloften of toezeggingen namens het wel bevoegde gezag waren gedaan.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de beloften en toezeggingen waar eiser zich op beroept onbevoegd zijn gedaan. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze beloften en toezeggingen namens het wel bevoegde gezag zijn gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser aan de gedane beloften niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat deze namens het wel bevoegde gezag zijn gedaan. De rechtbank acht daartoe van belang dat uit de stukken niet blijkt dat door het wel bevoegde gezag op enig moment de indruk is gewekt dat de niet bevoegde door eiser genoemde vlag- en opperofficieren bevoegd zouden zijn namens het bevoegde gezag te spreken. Voorts geldt dat uit de hierboven genoemde Nota’s van de Directeur DMO en de Algemeen directeur MABE weliswaar blijkt dat dezen van mening zijn dat de rang van de functie met toepassing van de beleidsruimte vastgesteld moet worden op KTZ en dat eiser bevorderd moet worden tot die rang. Uit die Nota’s blijkt echter óók, dat beiden hiertoe niet bevoegd zijn. Daarom is juist de Nota aan HDP gestuurd. In de Nota van 23 mei van Directeur DMO is expliciet neergelegd dat deze niet bevoegd is tot toepassing beleidsruimte. Uit deze Nota’s had eiser duidelijk moeten of in ieder geval kunnen zijn dat de directeur DMO en de Algemeen directeur MABE ter zake van bevordering geen bevoegdheden hadden.
4.9
Ten aanzien van het risico op precedentwerking heeft eiser aangevoerd dat dit risico zich niet voordoet, nu de functie van eiser eenmalig en uniek was. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit niet wegneemt dat er een ongewenste precedentwerking van kan uitgaan, indien de functie van eiser op basis van de door hem verrichte feitelijk opgedragen werkzaamheden op een hogere rang wordt vastgesteld dan op basis van de functiebeschrijving is gerechtvaardigd. Ook van bevordering naar een hogere rang zonder dat de betreffende functierang hoger wordt vastgesteld kan een ongewenste precedentwerking uitgaan.
4.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de beleidsruimte.
4.11
Het beroep is ongegrond.
4.12
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
Beroep inzake de weigering eiser voor te dragen voor bevordering
5.1
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden in deze procedure grotendeels overlappen met de gronden die in de procedure ter zake van de rangvaststelling zijn aangevoerd.
5.2
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat aan eiser nooit een functie met een hogere rang dan KLTZ/LKOL is toegewezen. Gelet hierop was er geen aanleiding om eiser te bevorderen.
5.3
Voor wat betreft de beroepsgronden inhoudende dat aan de functie van eiser ten onrechte niet de rang van KTZ/KOL is toegekend, verwijst de rechtbank naar wat zij hierover in het hieraan voorafgaande heeft overwogen. Ook voor wat betreft het beroep dat eiser heeft gedaan op de aan hem gedane toezeggingen en het bij hem gewekte vertrouwen verwijst de rechtbank naar het hiervoor overwogene.
5.4
Eiser heeft voorts betoogd dat artikel 27, vierde lid, van het AMAR weliswaar dwingend is geformuleerd in die zin dat indien een militair een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden hij bevorderd dient te worden tot die rang, maar dat dat niet wegneemt dat het artikel verweerder de vrijheid laat om buiten die situatie eiser een hogere rang toe te kennen dan verbonden is aan de functie die hij bekleedt. Eiser is van oordeel dat er aanleiding voor verweerder is om dat te doen. Hij heeft hiertoe wederom het argument aangevoerd dat eiser veel meer verantwoordelijkheden heeft en werkzaamheden uitoefent dan in de beschrijving van zijn functie staat, zoals (belangrijke delen van) de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA en projectleider Zeeketen, alsmede zijn (vroegere) werkzaamheden als directielid MABE. Voorts heeft eiser zich ook in dit verband beroepen op de al genoemde Nota’s.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of artikel 27, vierde lid, van het AMAR inderdaad de ruimte biedt die eiser hierin leest, de door eiser aangevoerde argumenten voor verweerder geen aanleiding hadden behoeven te zijn om hem voor te dragen voor bevordering. De rechtbank verwijst naar wat zij ter zake van deze argumenten heeft overwogen in het beroep tegen de rangvaststelling.
6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. E.G. Roest, lid, en B. Dedden, majoor-generaal b.d., militair lid, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.