3. Ingevolge artikel 27, vierde lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) (oud), thans artikel 24, vierde lid, van het AMAR, wordt aan een militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, op de datum van ingang van de functievervulling die hogere rang toegekend.
Beroep inzake de rangvaststelling
4.1De rechtbank ziet aanleiding om eerst het beroep tegen de rangvaststelling te beoordelen. Immers, mocht dit beroep slagen, dan betekent dat, dat de rang van eisers functie dient te worden vastgesteld op KLZ/KOL, en heeft eiser ingevolge artikel 27, vierde lid, van het AMAR (oud) aanspraak op de door hem verzochte bevordering naar deze rang
.
4.2De rechtbank stelt voorop dat gelet op de bezwaargronden (punt 4.1 daarvan) het bezwaar was beperkt tot het niet toepassen van de beleidsruimte. Eiser is niet opgekomen tegen de beschrijving van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON), noch tegen de waardering van die functie met 56 punten. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de waardering van de functie op 56 punten als zodanig niet tussen partijen ter discussie staat. Eiser heeft wel het standpunt ingenomen dat de functiebeschrijving onvolledig is in die zin dat een groot aantal werkzaamheden dat eiser feitelijk verricht volgens eiser buiten de functiebeschrijving en daarmee ook buiten de functiewaardering is gebleven. De rechtbank constateert dat eiser (desondanks) niet is opgekomen tegen de functiebeschrijving als zodanig. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze procedure dient uit te gaan van de juistheid van de functiebeschrijving en van de somscore van 56.
4.3Niet in geschil is dat volgens de door verweerder gehanteerde indelingsstructuur bij somscores van 50 tot 60 indeling in de rang van KLTZ/LKOL plaatsvindt. Bij somscores van 55 tot en met 60 kan een indeling in de rang van KTZ/KOL plaatsvinden na gebruikmaking van de zogenoemde beleidsruimte (in de stukken wordt dit de beleidsfactor genoemd). In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van de beleidsruimte.
4.4Verweerder heeft de beslissing om de beleidsruimte niet toe te passen met name gebaseerd op het HDP advies van 9 januari 2009. Geadviseerd werd om de rang van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) vast te stellen op KLTZ/LKOL en de beleidsruimte niet toe te passen. In het advies is ingegaan op de argumenten neergelegd in de voornoemde Nota’s, op basis waarvan werd bepleit om de functie vast te stellen op de rang van KTZ/KOL en eiser dienovereenkomstig te bevorderen.
In het advies is neergelegd dat de projectleider GIDEON opereert onder eindverantwoordelijkheid van de ketenprojectleider Maritiem. Ten aanzien van de door de directeur DMO aangevoerde argumenten is in het advies het volgende overwogen. Ten aanzien van de getrokken vergelijking met de projectleider van het project WALVIS is overwogen dat de functionaris die de functie vervult van ketenprojectleider Maritiem voor de gehele zeeketen tevens de projectleider van het project WALVIS is. Die functionaris is bevorderd naar de rang van KTZ. Dat betekent echter niet dat de functie van projectleider WALVIS waarderingstechnisch een KTZ-niveau zou rechtvaardigen. Het niveau van de functie projectleider WALVIS “sec” komt, net als de functie projectleider GIDEON, uit op KLTZ. De zwaardere functie van ketenprojectleider Maritiem is met KTZ passend gewaardeerd. De bevordering van de betreffende functionaris is dan ook gebaseerd op het feit dat de functionaris organiek de zwaardere functie van ketenprojectleider Maritiem vervult.
Het feit dat eiser de primeur heeft van de uitrol van het warehousemanagementsysteem binnen het Marinebedrijf is niet als een dermate complicerende factor gezien dat hiervoor, op basis van de beleidsruimte, de rangvaststelling op KTZ- niveau zou moeten plaatsvinden.
Het feit dat aan eiser binnen de CZSK-organisatie (onbevoegd) een belofte is gedaan dat hij binnen afzienbare tijd tot KTZ zal worden bevorderd is nimmer een argument om de beleidsruimte toe te passen.
Tenslotte is in het advies neergelegd dat het toepassen van de beleidsruimte bij de rangvaststelling op het niveau KTZ voor de functie van projectleider GIDEON een ongewenste precedentwerking heeft voor soortgelijke projectleiderfuncties binnen de defensieorganisatie.
4.5Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat HDP en verweerder onvoldoende helder voor ogen hebben gehad dat eiser feitelijk aanzienlijk meer en zwaardere werkzaamheden uitvoerde dan blijkt uit de functiebeschrijving van projectleider DMO/ZEE (GIDEON). Eiser stelt in dat verband dat hij (belangrijke delen van) de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA en de functie projectleider Zeeketen uitvoerde en heeft voorts gewezen op zijn werkzaamheden als directielid MABE. Een goede beschrijving van de functie zou zowel de GIDEON-werkzaamheden als de werkzaamheden POC/ MABE hebben moeten omvatten. Al deze elementen zaten immers in de opgedragen werkzaamheden. De functie had daarom integraal beschreven moeten worden, dan wel had de rang vastgesteld moeten worden op basis van de optelsom van de werkzaamheden van eiser bij GIDEON en bij MABE. Deze door eiser feitelijk uitgevoerde combinatie van werkzaamheden had voor verweerder in redelijkheid aanleiding moeten zijn om de beleidsruimte toe te passen, nu deze combinatie van feitelijk opgedragen werkzaamheden een hogere rang dan de vastgestelde rang van KLTZ rechtvaardigt.
4.6 De rechtbank is van oordeel dat deze argumenten van eiser zich in wezen richten tegen de functiebeschrijving en de functiewaardering, die, zoals hiervoor al is overwogen, in rechte vaststaan. De rechtbank kan verweerder volgen in diens stelling dat de beleidsruimte niet is bedoeld om een functie vanwege het verrichten van meer werkzaamheden dan volgens de functiebeschrijving bij die functie behoren, hoger in te schalen.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat uit de Nota’s van de directeur DMO en de Algemeen directeur MABE niet blijkt dat deze van mening zijn dat de beschrijving van de functie projectleider DMO/ZEE (GIDEON) onjuist of onvolledig is, noch dat die functie als zodanig een rang op KTZ-niveau zou rechtvaardigen.
4.7Ten aanzien van het argument dat de functie van Dataprojectleider Hoofdproject DATA wel met toepassing van de beleidsruimte is ingeschaald in de rang van KTZ/KOL, en dat de daartoe gehanteerde argumenten evenzeer gelden voor eisers functie, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken blijkt dat de projectleider GIDEON functioneert onder de eindverantwoordelijkheid van de ketenprojectleider Maritiem, aan welke functie de rang van KTZ/KOL is verbonden. De functie van Dataprojectleider Hoofdproject DATA is wel met toepassing van de beleidsruimte ingeschaald in de rang van KTZ/KOL, omdat deze functie hiërarchisch gezien op hetzelfde niveau is gepositioneerd als de ketenprojectleiders (in de rang van KTZ/KOL). Dat geldt niet voor de functie projectleider GIDEON. De rechtbank is van oordeel dat gelet op dit verschil in (eind)verantwoordelijkheid verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA de beleidsruimte wel toe te passen en bij eiser niet.
4.8Ten aanzien van de beloften en toezeggingen waar eiser zich op beroept overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is door verweerder erkend dat eiser beloften zijn gedaan dat hij spoedig zou worden bevorderd. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat deze beloften onbevoegd zijn gedaan en dat eiser gelet op de positie van degenen die de beloften hebben gedaan er ook niet gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat de beloften of toezeggingen namens het wel bevoegde gezag waren gedaan.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de beloften en toezeggingen waar eiser zich op beroept onbevoegd zijn gedaan. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze beloften en toezeggingen namens het wel bevoegde gezag zijn gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser aan de gedane beloften niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat deze namens het wel bevoegde gezag zijn gedaan. De rechtbank acht daartoe van belang dat uit de stukken niet blijkt dat door het wel bevoegde gezag op enig moment de indruk is gewekt dat de niet bevoegde door eiser genoemde vlag- en opperofficieren bevoegd zouden zijn namens het bevoegde gezag te spreken. Voorts geldt dat uit de hierboven genoemde Nota’s van de Directeur DMO en de Algemeen directeur MABE weliswaar blijkt dat dezen van mening zijn dat de rang van de functie met toepassing van de beleidsruimte vastgesteld moet worden op KTZ en dat eiser bevorderd moet worden tot die rang. Uit die Nota’s blijkt echter óók, dat beiden hiertoe niet bevoegd zijn. Daarom is juist de Nota aan HDP gestuurd. In de Nota van 23 mei van Directeur DMO is expliciet neergelegd dat deze niet bevoegd is tot toepassing beleidsruimte. Uit deze Nota’s had eiser duidelijk moeten of in ieder geval kunnen zijn dat de directeur DMO en de Algemeen directeur MABE ter zake van bevordering geen bevoegdheden hadden.
4.9Ten aanzien van het risico op precedentwerking heeft eiser aangevoerd dat dit risico zich niet voordoet, nu de functie van eiser eenmalig en uniek was. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit niet wegneemt dat er een ongewenste precedentwerking van kan uitgaan, indien de functie van eiser op basis van de door hem verrichte feitelijk opgedragen werkzaamheden op een hogere rang wordt vastgesteld dan op basis van de functiebeschrijving is gerechtvaardigd. Ook van bevordering naar een hogere rang zonder dat de betreffende functierang hoger wordt vastgesteld kan een ongewenste precedentwerking uitgaan.
4.1Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de beleidsruimte.
4.11Het beroep is ongegrond.
4.12Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
Beroep inzake de weigering eiser voor te dragen voor bevordering
5.1De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden in deze procedure grotendeels overlappen met de gronden die in de procedure ter zake van de rangvaststelling zijn aangevoerd.
5.2Verweerder heeft terecht vastgesteld dat aan eiser nooit een functie met een hogere rang dan KLTZ/LKOL is toegewezen. Gelet hierop was er geen aanleiding om eiser te bevorderen.
5.3Voor wat betreft de beroepsgronden inhoudende dat aan de functie van eiser ten onrechte niet de rang van KTZ/KOL is toegekend, verwijst de rechtbank naar wat zij hierover in het hieraan voorafgaande heeft overwogen. Ook voor wat betreft het beroep dat eiser heeft gedaan op de aan hem gedane toezeggingen en het bij hem gewekte vertrouwen verwijst de rechtbank naar het hiervoor overwogene.
5.4Eiser heeft voorts betoogd dat artikel 27, vierde lid, van het AMAR weliswaar dwingend is geformuleerd in die zin dat indien een militair een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden hij bevorderd dient te worden tot die rang, maar dat dat niet wegneemt dat het artikel verweerder de vrijheid laat om buiten die situatie eiser een hogere rang toe te kennen dan verbonden is aan de functie die hij bekleedt. Eiser is van oordeel dat er aanleiding voor verweerder is om dat te doen. Hij heeft hiertoe wederom het argument aangevoerd dat eiser veel meer verantwoordelijkheden heeft en werkzaamheden uitoefent dan in de beschrijving van zijn functie staat, zoals (belangrijke delen van) de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij de functie Dataprojectleider Hoofdproject DATA en projectleider Zeeketen, alsmede zijn (vroegere) werkzaamheden als directielid MABE. Voorts heeft eiser zich ook in dit verband beroepen op de al genoemde Nota’s.
5.5De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of artikel 27, vierde lid, van het AMAR inderdaad de ruimte biedt die eiser hierin leest, de door eiser aangevoerde argumenten voor verweerder geen aanleiding hadden behoeven te zijn om hem voor te dragen voor bevordering. De rechtbank verwijst naar wat zij ter zake van deze argumenten heeft overwogen in het beroep tegen de rangvaststelling.