5.Voor de toepassing van dit artikel worden de gegevens die in de aanvraag staan en die geacht worden onderdeel te zijn van de voorschriften van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als voorschriften van de vergunning.
7.1.Dat betekent dat de bij besluit van 2 november 2005 aan de omgevingsvergunning van 13 oktober 1999 verbonden voorschriften thans worden aangemerkt als maatwerk-voorschriften. Daardoor zijn die vergunning en de daaraan verbonden voorschriften nog steeds relevant in deze procedure.
7.2.De rechtbank stelt vast dat gemachtigde van eisers ter zitting de juistheid van het door verweerder gedane beroep op artikel 5:6 van de Awb heeft erkend, zodat de rechtbank zich niet hoeft uit te spreken over de beroepsgrond dat een nieuwe last onder dwangsom had moeten worden opgelegd. In zoverre is de afwijzing van het handhavingsverzoek voor zover het berust op geluidoverlast dus niet meer in geding.
7.3.Voorts overweegt de rechtbank, in het kader van het door eisers gedane beroep op artikel 7:11 van de Awb, dat eisers reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat ten gevolge van de overtreding van de bij besluit van 7 oktober 2009 opgelegde last opnieuw een of meer dwangsommen zijn verbeurd. Naar het oordeel van de rechtbank bood het verzoek van 22 oktober 2010 voldoende basis om ook als een verzoek tot inning van verbeurde dwangsommen over te gaan. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit in het geheel niet op deze bezwaargrond is ingegaan, hetgeen de rechtbank in strijd acht met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal om deze reden worden vernietigd.
7.4.Ter zitting is door verweerder gesteld en door de gemachtigde van eisers erkend, dat voor de vraag of dwangsommen zijn verbeurd en moeten worden ingevorderd, de periode in geding loopt van oktober 2010 tot 20 maart 2012, te weten het moment waarop de gemachtigde van eisers een nieuw verzoek om handhaving heeft ingediend.
7.5.Omtrent de door gemachtigde van eisers zelf gedane constateringen ter plaatse van de inrichting is de rechtbank van oordeel dat deze geen basis kunnen zijn voor de vaststelling van een of meer overtredingen door belanghebbende, nu deze waarnemingen niet kunnen worden aangemerkt als zijnde door een onafhankelijke derde gedaan.
7.6.Voorts stelt de rechtbank vast dat in het zich onder de gedingstukken bevindende rapport van politie Haaglanden van 20 september 2011 is vermeld dat ter plaatse van de inrichting op zaterdag 17 september 2011 om 11:00 uur een medewerker van belang-hebbende in werkoveral is waargenomen en dat de agent hoorde en zag dat werd gewerkt met slijptollen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee komen vast te staan dat belanghebbende op dat moment feitelijk in overtreding was, nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend dat deze activiteit op grond van de milieuvergunning niet in het weekend mag plaatsvinden. Deze constatering door de politie had voor verweerder dan ook aanleiding behoren te zijn voor een nadere vaststelling dat sprake was van een overtreding en dat een dwangsom van rechtswege was verbeurd. Het bestreden besluit is in zoverre dus onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is tevens in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
Uit deze overtreding vloeit voort dat eiseres op zaterdag 17 september 2011 een dwangsom van € 12.500,-- heeft verbeurd.
7.7.Deze verbeurde dwangsom kan echter niet meer worden geïnd, omdat de invordering is verjaard.
7.8.Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het verzoek om invordering wordt afgewezen.
8.1.Omtrent het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen trillingshinder overweegt de rechtbank het volgende.
Voorschrift 4.7 van de vergunning luidt dat de in de inrichting aanwezig toestellen, werk-tuigen en installaties in woningen van derden en andere trillinggevoelige ruimten geen merkbare trillingen veroorzaken. Meting, berekening en beoordeling van deze trillingen dient plaats te vinden conform de SBR-richtlijn “Meet- en beoordelingsrichtlijn: hinder voor personen in gebouwen door trillingen”.
8.2.De apparaten in de inrichting die volgens eisers trillingshinder kunnen veroorzaken zijn door hen met name genoemd, te weten trilnaalden, persen, triltafels en bekistingstrillers en worden in de aan het perceel van eisers grenzende timmerhal ingezet.
In het rapport van Peutz van 24 augustus 2011 is op pagina 9 vermeld dat de enige activiteiten die in potentie voelbare trillingen in de woningen van eisers kunnen veroorzaken handelingen zijn met de inzet van een vrachtwagen en een heftruck. Hieruit blijkt echter niet dat is onderzocht of de werkzaamheden met de door eisers genoemde apparaten in de nabijheid van de woning van eisers gelegen timmerhal zijn onderzocht, nu deze apparaten dan wel de activiteiten die hiermee worden uitgeoefend in het geheel niet worden genoemd in dat rapport. Uit dit rapport blijkt dat uitsluitend trillingsmetingen zijn verricht nabij de woning [adres 2] en niet nabij de woning van eisers (figuur 1 van dat rapport).
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er ten onrechte aan voorbij gegaan dat in het rapport van Peutz de mogelijkheid van trillingshinder als gevolg van het gebruik van genoemde apparaten in de woning van eisers niet is onderzocht. Nu de met de genoemde apparaten uitgevoerde werkzaamheden moeten worden aangemerkt als bedrijfsactiviteiten waarop voorschrift 4.7 van de vergunning van toepassing is, had verweerder de afwijzing van het handhavingsverzoek in zoverre niet op dit rapport van Peutz kunnen baseren.
8.3.Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2013 betreffende het op 27 september 2012 door de raad van de gemeente Delft vastgestelde bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" (LJN: BZ9741) blijkt dat DHV op 8 februari 2011 rapport heeft uitgebracht. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat niet kan worden voldaan aan de streefwaarden uit SBR-richtlijn 2, waarnaar in vergunningvoorschrift 4.7 wordt verwezen.
8.4.Hetgeen in rechtsoverweging 8.2 en 8.3 is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat er niet op voorhand vanuit mag worden gegaan dat de in de timmerhal uitgevoerde werkzaamheden niet tot overtreding van vergunningvoorschrift 4.7 kunnen leiden.
Het bestreden besluit is dan ook met betrekking tot de gestelde trillingshinder in strijd met de artikelen 3:2 en 7:11, eerste lid, van de Awb genomen. Bij gebreke van trillingsmetingen in de directe nabijheid van de woning van eisers wordt verweerder opgedragen alsnog de feitelijk optredende trillingen te meten als de inrichting in bedrijf is.
8.5.Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen.
9.1.Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.2.Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een bezwaarschrift, een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 3 punten worden toegekend.