Op 11 juni 2013 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Deze beschikking volgde op een mondeling verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, dat eerder op 19 mei 2013 was ingediend. De minderjarige, geboren in 1996, verblijft feitelijk in een gesloten jeugdzorginstelling, waar zorgen zijn over haar ontwikkeling en veiligheid. De kinderrechter heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een indicatiebesluit van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en eerdere beschikkingen die de minderjarige onder toezicht stelden.
Tijdens de zitting op 11 juni 2013 zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder de moeder, de stiefvader, en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat een behandeling bij de GGZ noodzakelijk is. De Raad heeft aangegeven dat het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden wordt gehandhaafd, omdat er onduidelijkheid bestaat over het verdere hulpverleningstraject.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling belemmeren. Gezien de huidige situatie en het ontbreken van een plaats in een GGZ-instelling, is continuering van het verblijf in de gesloten jeugdzorg noodzakelijk. De kinderrechter heeft de machtiging verleend tot 19 juli 2013, met de verwachting dat Bureau Jeugdzorg de plaatsing in een GGZ-instelling spoedig zal regelen. Het verzoek voor een langere periode is afgewezen.