ECLI:NL:RBDHA:2013:7593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
396487 - HA ZA 11-1790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtconflicten en dwangsommen in nalatenschap van vader A

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn eiseressen [eiseres 1] en [eiseres 2] betrokken bij een conflict over de nalatenschap van hun vader, [A]. De rechtbank Den Haag heeft op 26 juni 2013 een vonnis gewezen in de procedure met zaaknummer 396487 - HA ZA 11-1790. De eiseressen vorderen onder andere € 200.000 aan verbeurde dwangsommen van gedaagde 1, die als executeur van de nalatenschap wordt beschouwd. De rechtbank heeft eerder bevelen gegeven aan gedaagde 1 om informatie te verstrekken over de nalatenschap, maar gedaagde 1 heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voldaan aan deze bevelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 een dwangsom van maximaal € 100.000,- heeft verbeurd, maar overweegt dat er redenen zijn voor matiging van deze dwangsom. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseressen recht hebben op informatie van de ING Bank en dat gedaagde 1 hen deze informatie niet hoeft te verstrekken. De rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om nadere conclusies in te dienen en heeft een tweede comparitie van partijen gepland op 15 oktober 2013. De rechtbank heeft in haar vonnis ook aandacht besteed aan de geldleningen van de vader aan gedaagde 1 en gedaagde 2, en de mogelijke gevolgen voor de legitieme porties van de eiseressen. De zaak is complex en er zijn verschillende geschilpunten die nog verder moeten worden uitgewerkt in de komende zittingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 26 juni 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/396487 / HA ZA 11-1790 van:

1.[eiseres 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat: mr. A.J. Janmaat-Uijtewaal te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats], Zwitserland,
gedaagde 1,
advocaat: mr. F.G. Kuiper te Utrecht,

2.[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],
gedaagde 2,
advocaat: mr. G. de Bock te Amsterdam.
De rechtbank zal de procespartijen in deze erfrechtzaak over de nalatenschap van vader [A] hierna kortheidshalve ook wel [eiseres 1], [eiseres 2], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] noemen.
De procedure
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
het tussenvonnis van 9 mei 2012 en alle daarin opgesomde eerdere processtukken met alle producties;
de nadere conclusie van [gedaagde 1] van 12 september 2012, met zijn producties 1 t/m 7;
de nadere conclusie van [gedaagde 2] van 12 september 2012, met haar producties 7 t/m 12;
de nadere conclusie van [eiseres 1] en [eiseres 2] van 12 december 2012, met hun producties 24 t/m 33;
de antwoordakte van [gedaagde 1] van 23 januari 2013 met zijn productie 8;
de antwoordakte van [gedaagde 2] van 23 januari 2013;
de rolbeslissing van de rechtbank van 6 februari 2013.
2. Ter rolzitting van 20 februari 2013 hebben de drie advocaten vonnis gevraagd, dat om organisatorische redenen pas vandaag 26 juni 2013 kan worden gewezen.

De verdere beoordeling

3. De rechtbank blijft bij al hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar door een meervoudige kamer gewezen tussenvonnis van 9 mei 2012, aan partijen en hun advocaten genoegzaam bekend en ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN nummer BW6066. De rechtbank beschouwt de inhoud van dat tussenvonnis kortheidshalve als hier herhaald en ingelast. De rechtbank zal de resterende geschilpunten hierna beoordelen met behulp van tussenkopjes.
Eisvermeerdering: € 200.000 verbeurde dwangsommen door [gedaagde 1]?
4. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben in hun nadere conclusie van 12 december 2012 hun vorderingen gewijzigd zoals vermeld in die conclusie op de bladzijden 16 en 17. Daarbij hebben zij ondermeer bij eisvermeerdering gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde 1]
€ 200.000,- aan hen verschuldigd is wegens verbeurde dwangsommen op grond van het niet, althans niet behoorlijk en onvolledig voldoen door [gedaagde 1] aan de in het tussenvonnis van 9 mei 2012 aan [gedaagde 1] door de rechtbank gegeven twee bevelen. [gedaagde 1] heeft daar bij antwoordakte van 23 januari 2013 verweer tegen gevoerd.
5. De rechtbank heeft aan [gedaagde 1] bij tussenvonnis van 9 september 2012 de hierna geciteerde twee bevelen gegeven, met daarop een maximum dwangsom van 2 x € 100.000,-:
6.
beveelt [gedaagde 1] om op eerste verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [eiseres 1] en [eiseres 2] inzage in en desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele financiële administratie te hebben verstrekt in dezelfde staat waarin die gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [gedaagde 1] bevindt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft bepaald in rov. 4.12, met bepaling dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
7.
beveelt [gedaagde 1] om uiterlijk woensdag 12 september 2012 alsnog aan zijn mede-erfgenamen [eiseres 1] en [eiseres 2] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in de rovv. 4.5 en 4.7, met bepaling dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
6. [gedaagde 1] heeft aan het eerste door dwangsom versterkte bevel van 9 mei 2012 menen te kunnen voldoen door - zo volgt uit de nadere conclusie van zijn advocaat van 12 september 2012 - zijn advocaat bij brief van 24 augustus 2012 aan de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] een kopie te doen zenden van de gehele administratie van vader [A] (de erflater) over de jaren 2005 t/m 2007 zoals die zich volgens [gedaagde 1] en de administrateur Van Jaarsveld (administrateur, accountant en belastingadviseur van zowel vader [A] en zijn BV’s als ook van zoon [gedaagde 1] en zijn BV’s) op 9 mei 2012 onder Van Jaarsveld bevond. In de nadere conclusie van [eiseres 1] en [eiseres 2] van 12 december 2012 is nader samengevat welke administratieve stukken van [A] aldus per brief in kopie zijn ontvangen. Op zichzelf terecht heeft de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] daarbij opgemerkt dat en waarom reeds uit de inhoud van de nadere conclusie van [gedaagde 2] van 12 september 2012 met producties blijkt dat Van Jaarsveld in september 2012 evident over meer administratieve stukken van [A] beschikte dan de advocaat van [gedaagde 1] kort daarvoor bij brief van 24 augustus 2012 aan de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] had toegezonden. Strikt genomen levert dat echter nog geen overtreding van het gegeven eerste bevel op, omdat zulks niet uitsluit dat zich op 9 mei 2012 - de in het tussenvonnis bepaalde peildatum, die vanzelfsprekend werd bepaald om te voorkomen dat [gedaagde 1] en/of Van Jaarsveld na het vonnis van 9 mei 2012 om welke redenen dan ook administratieve stukken van vader zouden willen vernietigen -, minder administratie van [A] onder Van Jaarsveld bevond dan op 12 september 2012, bijvoorbeeld omdat Van Jaarsveld in opdracht van [gedaagde 2] na 9 mei 2012 bij de belastingdienst en/of elders de desbetreffende producties van [gedaagde 2] heeft opgevraagd. Reeds daarom heeft [gedaagde 1] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet de op het eerste bevel gestelde dwangsom van maximaal € 100.000,- verbeurd.
7. Bovendien moet deze deelvordering van [eiseres 1] en [eiseres 2] beoordeeld worden naar tekst, strekking en achtergrond van het eerste door de rechtbank aan [gedaagde 1] gegeven bevel, zoals vermeld in de rovv. 4.10 t/m 4.12 van het tussenvonnis van 9 mei 2012, en voorts naar de ratio van het opleggen van een dwangsom zoals bepaald in art. 611a Rv. In dat licht bezien merkt de rechtbank op dat het gegeven bevel vooral bedoeld was om [gedaagde 1] alsnog te dwingen aan de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] op haar eerste verzoek primair inzage te geven op kosten van [gedaagde 1] in de gehele administratie van vader [A] zoals die zich naar de mededelingen van [gedaagde 1] ter eerste comparitie nog onder Van Jaarsveld bevond, zulks ter beoordeling van de omvang en samenstelling van de nalatenschap en voorts ter bepaling van de omvang van de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2], en subsidiair daarna desgewenst ook recht op afschrift daarvan op kosten van vooralsnog [eiseres 1] en [eiseres 2]. Uit niets blijkt tot dusver echter dat de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] na 9 mei 2012 heeft verzocht om primair de toegestane inzage in de volledige administratie van [A] bij Van Jaarsveld en/of subsidiair afschriften daarvan. Het lijkt er vooralsnog eerder op dat de advocaat van [gedaagde 1] kort voor het verstrijken van de voor inzage gegunde eerste termijn tot 12 september 2012 bij brief van 24 augustus 2012 bij gebreke van enige actie aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] dan zekerheidshalve zelf maar afschriften van de administratie van [A] aan de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft verzonden zoals aan hem aangeleverd door [gedaagde 1] en/of Van Jaarsveld, zulks om te voorkomen dat zijn cliënt [gedaagde 1] vanaf 12 september 2012 eventueel dwangsommen zou gaan verbeuren wegens eventuele overtreding van het eerste bevel. Bij deze stand van zaken moet vooralsnog zonder nadere toelichting door de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] - die ontbreekt - worden geoordeeld dat de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] de door de rechtbank gegeven kans op volledige inzage van de op 9 mei 2012 bij Van Jaarsveld aanwezige administratie inclusief de controle op de volledigheid daarvan vanaf 9 mei 2012 tot en met 100 dagen na 12 september 2012 ongebruikt voorbij heeft gelaten gaan, om welke tweede reden [gedaagde 1] naar voorlopig oordeel van de rechtbank ook niet de op overtreding van het eerste bevel gestelde dwangsom van maximaal € 100.000,- heeft verbeurd.
8. De rechtbank zal de advocaten echter nog de gelegenheid geven om over de hiervoor in rovv. 6 en 7 in het voordeel van [gedaagde 1] gegeven voorlopige oordelen desgewenst nader te debatteren door middel van een schriftelijke conclusie en daarna een tweede comparitie van partijen, zoals al aangekondigd in onder meer het tussenvonnis van 9 mei 2102.
9. [gedaagde 1] heeft aan het tweede door dwangsom versterkte bevel van 9 mei 2012 menen te kunnen voldoen door - zo volgt uit de nadere conclusie van zijn advocaat van 12 september 2012 - zijn advocaat bij brief van 24 augustus 2012 en bij nadere conclusie van 12 september 2012 een (althans in het door de rechtbank ontvangen exemplaar van die nadere conclusie van 12 september 2012) onvoldoende en niet chronologisch geordende stapel bankafschriften en een stapel afrekeningen en facturen toe te zenden met slechts een summiere en op het eerste gezicht ontoegankelijke, kennelijk door [gedaagde 1] zelf getypte toelichting daarop, waaruit zou moeten volgen in de woorden van de advocaat van [gedaagde 1]
“dat alle rekeningen uiteindelijk op nul zijn gezet”. In de woorden van de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] in haar nadere conclusie van 12 december 2012 betreft dit echter slechts een
“zogenaamde schoenendoos verantwoording van ongeordende bankafschriften vanaf de datum van overlijden en een aantal nota’s, maar daar zit geen behoorlijk overzicht bij, met uitsplitsing van de diverse inkomsten en uitgaven”, zodat [gedaagde 1] volgens haar wegens overtreding van het tweede bevel € 100.000,- aan maximum dwangsom heeft verbeurd. In de antwoordakte van [gedaagde 1] van 23 januari 2013 merkt zijn advocaat hierover op dat
“[gedaagde 1] met betrekking tot de rekening en verantwoording nogmaals verwijst naar de stukken die hij bij nadere conclusie na tussenvonnis (…) heeft overgelegd. Hierbij kan aangetekend worden dat [gedaagde 1] zelf geen accountant is en dat hij naar zijn beste vermogen alles heeft gekopieerd en gerangschikt. Als [eiseres 1] en [eiseres 2] de moeite nemen om alles goed door te nemen, krijgen zij een goed beeld van de administratie van erflater en de rekening en verantwoording. Uiteraard zijn [eiseres 1] en [eiseres 2] in de gelegenheid om verdere vragen te stellen en die zullen dan zonder meer worden beantwoord in geval er onduidelijkheden zijn. Die moeite hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] niet genomen. Zij hebben er blijkbaar voor gekozen hun kritiek te uiten (…). Naar het oordeel van [gedaagde 1] verbeurt hij dan ook niet de door de Rechtbank vastgestelde dwangsommen. Subsidiair verzoekt [gedaagde 1] aan uw Rechtbank om de dwangsommen zeer te matigen, zoals de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, nu hij zijn uiterste best gedaan heeft om alle informatie aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te overhandigen.”
10. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] aldus op 12 september 2012 en gedurende 100 dagen nadien niet want in onvoldoende mate aan het hem door de rechtbank gegeven concrete tweede bevel voldaan. De door en/of namens [gedaagde 1] in “schoenendoosvorm” geproduceerde ongeordende stapel bankafschriften, facturen en eindafrekeningen met te summiere toelichting daarop waaruit blijkt
dat de rekeningen op nul zijn gesteld, kan zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet worden gekwalificeerd als voldoening aan het concrete bevel van de rechtbank aan [gedaagde 1] om op straffe van verbeurte van een dwangsom van maximaal € 100.000,-
alsnog aan zijn mede-erfgenamen [eiseres 1] en [eiseres 2] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in de rovv. 4.5 en 4.7.
11. Dat [gedaagde 1] geen accountant is en zijn uiterste best zou hebben gedaan disculpeert hem daarbij niet. Datzelfde geldt voor het als verweer aangevoerde (meer) moeite moeten nemen door [eiseres 1] en [eiseres 2]; het door de rechtbank gegeven bevel strekt er vanzelfsprekend juist toe om [eiseres 1] en [eiseres 2] onnodige extra tijd, moeite en (advocaten)kosten te besparen om zogenaamde oude schoenendoos administraties te doorgronden zoals geproduceerd door [gedaagde 1]. Indien en voor zover [gedaagde 1] met hulp van zijn advocaat zelf niet of niet tijdig in staat was om alsnog een naar behoren en met verifieerbare bewijsstukken onderbouwde rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer met inbegrip van alsnog een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving met inachtneming van al hetgeen de rechtbank daarover bij eerste tussenvonnis nader heeft bepaald in de rovv. 4.5 en 4.7, had het na dat tussenvonnis van 9 mei 2012 op de weg van [gedaagde 1] en zijn advocaat gelegen om daartoe op kosten van [gedaagde 1] tijdig een deskundige administrateur en/of een in het erfrecht gespecialiseerde notaris opdracht te geven. Sowieso had [gedaagde 1] gelet op de inhoud van de rovv. 4.2 t/m 4.22 van dat eerste inhoudelijk tussenvonnis achteraf bezien er verstandiger aan gedaan om na het overlijden van zijn vader aan een in het erfrecht gespecialiseerde boedelnotaris de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader op te dragen en te delegeren.
12. De rechtbank heeft overigens anders dan kennelijk [eiseres 1] en [eiseres 2] wel de namens [gedaagde 1] gesuggereerde moeite genomen om de “rekening en verantwoording” van [gedaagde 1] met de daarbij gevoegde “boedelbeschrijving” van Van Jaarsveld - die in deze procedure al eerder was geproduceerd en door de rechtbank al onvoldoende was bevonden in rov. 4.7 van het tussenvonnis - te doorgronden. Na veel inspanning en tijd heeft de rechtbank daaruit kunnen reconstrueren dat [gedaagde 1] van 11 maart 2007 tot 16 februari 2010 via de vier erfgenamenrekeningen op naam van zijn vader bij de ING Bank vele uitgaven heeft gedaan en inkomsten heeft ontvangen namens de nalatenschap van zijn vader, zoals op al die bankafschriften vermeld en zoals klaarblijkelijk door [gedaagde 1] gespecificeerd door productie van allerlei losse facturen en afrekeningen van onder meer Nuon, Oasen en de belastingdienst. Op het eerste gezicht zitten hier weinig onregelmatigheden in, maar de rechtbank heeft de geproduceerde stapel losse facturen en afrekeningen nog niet volledig kunnen controleren op juistheid en kunnen leggen naast de vele losse bankafschriften, zulks bij gebrek aan de daartoe vereiste grote hoeveelheid extra tijd. Wat de rechtbank wel opvalt als eventuele onregelmatigheid is dat [gedaagde 1] kennelijk de volledige energiekosten en waterkosten van Nuon en Oasen voor de huurwoning aan de [adres 1] van zijn op 11 maart 2007 overleden vader tot en met 15 mei 2008 ten laste van de nalatenschap heeft gebracht, zulks hoewel die woning eigendom was van [gedaagde 1] zelf en door zijn vader slechts tot 11 maart 2007 van [gedaagde 1] werd gehuurd, waarna [gedaagde 1] zijn woning uiteindelijk in mei 2008 aan een derde heeft verkocht en geleverd. De vraag rijst of dit gecorrigeerd zou moeten worden bij de afwikkeling en (her)verdeling van de nalatenschap in deze procedure. Over dit onderwerp en ook over de overige inhoud van de “rekening en verantwoording” kunnen en moeten partijen nog nader debatteren.
13. Voorts heeft de rechtbank uit de door [gedaagde 1] geproduceerde onvoldoende geordende stapel bankafschriften gereconstrueerd dat [gedaagde 1] ter afwikkeling van de beneficiair aanvaarde nalatenschap als zelfbenoemd feitelijk vereffenaar daarvan aan zichzelf en aan zijn zusters meer heeft uitgekeerd dan tot dusver in de processtukken is vermeld. Na een belastingteruggave van € 4.612,- op 11 mei 2009 heeft [gedaagde 1] immers naar de rechtbank begrijpt op 19 november 2009 nog € 1.733,- extra uitgekeerd aan [gedaagde 2], € 1.733,- extra aan [gedaagde 1] zelf en € 577,70 extra aan [eiseres 2] bovenop de aan hen reeds op 5 januari 2009 uitgekeerde en al in deze procedure bekende bedragen, en daarna op 16 september 2010 aan [eiseres 1] het reeds bekende bedrag van € 10.140,83. Dat laatste bedrag is echter inclusief de volledige door [gedaagde 1] op 13 september 2010 kennelijk nog ontvangen rente van € 33,45, die echter ten goede had behoren te komen aan alle vier de erfgenamen als schuldeisers van de nalatenschap. De rechtbank behandelt dit punt verder in rov. 24.
14. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] gelet op de inhoud van de voorgaande rovv. 9 t/m 12 als hoofdregel een maximum dwangsom van € 100.000,- aan [eiseres 1] en [eiseres 2] verbeurd wegens het niet want in onvoldoende mate voldoen aan het door de rechtbank gegeven tweede bevel, maar is er wel voldoende reden voor een nader te bepalen matiging van die verbeurde maximum dwangsom gelet op alle hiervoor vermelde omstandigheden van dit geval. De advocaten aan beide zijden kunnen en moeten ook over dit geschilpunt en dan vooral over de omvang van de door de rechtbank toe te passen matiging nader debatteren, ook omdat naar het oordeel van de rechtbank gelet op de hoedanigheid van partijen en op de achtergronden van dit erfrechtconflict redelijkerwijs meer tijd en moeite mag worden verwacht aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] (vergelijk ook de inhoud van de rovv. 12 en 13) om de door [gedaagde 1] tot dusver op onvoldoende wijze afgelegde “rekening en verantwoording” te doorgronden dan de te beperkte hoeveelheid tijd en moeite die daarin tot dusver kennelijk door of namens [eiseres 1] en [eiseres 2] is geïnvesteerd.
Eisvermeerdering: schriftelijke machtiging door “executeur” [gedaagde 1] aan [eiseres 1] en [eiseres 2] voor informatieverstrekking door de belastingdienst en door de ING Bank over de erflater.
15. Zoals de advocaat van [gedaagde 1] terecht aanvoert bestaat er in dit geval geen rechtsgrond op basis waarvan [gedaagde 1] de gevorderde schriftelijke machtigingen aan [eiseres 1] en [eiseres 2] zou moeten verstrekken. Zij hebben daarbij ook geen belang. Uit het tussenvonnis van 9 mei 2012 volgt immers dat en waarom a) [gedaagde 1] door de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap geen executeur meer is en dat en waarom b) [eiseres 1] en [eiseres 2] als erfgenamen en deelgenoten in en schuldeisers van de door feitelijk vereffenaar [gedaagde 1] rechtens onjuist afgewikkelde beneficiair aanvaarde nalatenschap van hun vader zonder meer zelf recht hebben op alle voor deze procedure relevante financiële informatieverstrekking door de belastingdienst en door de ING Bank. Uit de nadere conclusie van 12 december 2012 met producties volgt dat de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] zonder de gevorderde schriftelijke machtiging van [gedaagde 1] alle benodigde informatie van de belastingdienst al heeft kunnen verkrijgen. Indien juist is dat de ING Bank dit zou weigeren om de redenen zoals vermeld in de nadere conclusie van de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] in alinea 6.12 - een bewijsstuk daarvan ontbreekt -, is die weigering door de ING Bank rechtens onjuist. De rechtbank zal om tot de in deze procedure gevorderde vaststelling van de juiste (her)verdeling en afwikkeling van de nalatenschap van erflater vader [A] te kunnen beslissen alles afwegende de onder de beslissingen van dit vonnis opgenomen verklaring voor recht geven. Daarmee zou de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] de ING Bank zou moeten kunnen bewegen - zo nodig in kort geding - om ten behoeve van het vereiste nadere debat van partijen in deze procedure tijdig de vereiste informatie te verstrekken waarop [eiseres 1] en [eiseres 2] als erfgenamen en schuldeisers van hun vader zonder meer recht hebben. Een machtiging door [gedaagde 1] is hiertoe rechtens niet vereist; die vorderingen zullen worden afgewezen.
Renteloze geldlening van € 200.000,- van [A] aan [gedaagde 1].
16. Gelet op de inhoud van het nadere debat van partijen over de aflossing van deze geldlening, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] tot dusver nog steeds onvoldoende heeft gesteld en bewezen dat [gedaagde 1] de op 1 oktober 2002 van zijn vader geleende € 200.000,- voor de aankoop van zijn woning in Zwitserland geheel heeft terugbetaald. Daartoe is onvoldoende de inhoud van de producties 3 t/m 6 van [gedaagde 1], gelet op de gemotiveerde betwisting van de juistheid daarvan door [eiseres 1] en [eiseres 2]. Naast de vaststaande aflossing van de op 26 mei 2008 door [gedaagde 1] betaalde € 53.400,- (productie 7) accepteert de rechtbank ook de door [gedaagde 1] gestelde afgeloste bedragen door verrekende huurbetalingen van € 1.200,- per maand, dat is in totaal € 32.400,- in de periode van 1 december 2004 tot maart 2007 (productie 5). Een maandhuur van € 1.200,- is immers voor een nieuwbouwappartement zoals het onderhavige aan de [adres 1] niet onredelijk of onaanvaardbaar, ook niet in de verhouding tussen vader en zoon.
17. Niet accepteert de rechtbank echter zonder deugdelijke kwitanties of andere verifieerbare bewijsstukken en/of zonder nadere toelichtingen - die alle ontbreken - de gestelde maar gemotiveerd betwiste contante afbetalingen door [gedaagde 1] in de periode van januari 2003 t/m november 2004 van in totaal € 24.200,-, ook omdat op het slecht leesbare exemplaar van productie 4 van [gedaagde 1] de optelsom van de daarop vermelde bedragen niet de gestelde € 24.200 maar € 22.500,- lijkt te bedragen. Partijen zullen hierover nader kunnen en moeten debatteren, en [gedaagde 1] zal ter verificatie ter tweede comparitie van partijen in ieder geval het originele exemplaar van zijn productie 4 moeten meenemen en tonen. Bij gebreke daarvan en/of bij gebreke van de vereiste nadere toelichtingen met nadere bewijsstukken door [gedaagde 1], zal de rechtbank [gedaagde 1] moeten veroordelen tot betaling van alsnog € 24.200,- aan de nalatenschap (en dus pro rata aan zijn mede-erfgenamen en medeschuldeisers in die nalatenschap) wegens deze geldlening van zijn vader uit 2002.
18. De door [gedaagde 1] gestelde aflossing van € 90.000,- op 16 oktober 2006 per bank staat vast (productie 6), maar de relevante vraag rijst wie met welk bestedingsdoel de eerstvolgende dag op 17 oktober 2006 (zie ook productie 6) diezelfde € 90.000,- per cheque of kasopname vervolgens weer bij de ING Bank heeft opgenomen. Indien dit forse bedrag aldus vervolgens in werkelijkheid al dan niet via [A] weer bij [gedaagde 1] zou zijn teruggekeerd - zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] vermoeden en stellen maar zoals [gedaagde 1] ontkent -, zou dit vanzelfsprekend feitelijk niet zijn te kwalificeren als een reële aflossing van € 90.000,- op deze geldlening uit 2002. [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen dit geschilpunt vooreerst nader kunnen doen onderzoeken bij de ING Bank door middel van de hiervoor in rov. 15 bedoelde en hierna onder de beslissingen van dit vonnis uit te spreken verklaring voor recht, en daarna zo nodig door eventuele getuigenverhoren. Partijen zullen ook over deze gestelde maar betwiste aflossing van € 90.000,- dus nog nader kunnen en moeten debatteren in hun nadere conclusies na dit tweede tussenvonnis en ter tweede comparitie van partijen.
19. In het feit dat [gedaagde 1] van zijn vader anders dan [gedaagde 2] een renteloze geldlening kreeg, ziet de rechtbank anders dan [gedaagde 1] en met [eiseres 1] en [eiseres 2] overigens wel degelijk een gift waarbij bij de berekening van de legitimaire massa en de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] rekening moet worden gehouden. Het rentepercentage moet daarbij naar het oordeel van de rechtbank gelet op de familieverhoudingen worden gesteld op dezelfde 3% die [A] vanaf het jaar 2002 blijkens de processtukken aan [gedaagde 2] in rekening heeft gebracht. De advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] dient deze renteberekening ten laste van [gedaagde 1] over de periode van 1 oktober 2002 tot 26 mei 2008 (zie voor deze data de producties 5 en 7 van [gedaagde 1]) zelf te produceren bij haar nadere conclusie, waarop [gedaagde 1] ter tweede comparitie van partijen vervolgens nog inhoudelijk zal kunnen reageren.
Rentedragende geldlening van omgerekend € 91.697,64 van [A] aan [gedaagde 2].
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] met haar nadere conclusie van 12 september 2012 met alle daarbij behorende producties thans in deze procedure al het in dit geval mede gelet op het tijdsverloop redelijkerwijs mogelijke gedaan om aan te tonen dat en op welke wijze met welke schenkingen en welke deelbetalingen [gedaagde 2] deze geldlening van haar vader voor haar aankoop van de ouderlijke woning aan de [adres 2] in de periode van april 1993 tot oktober 2004 geheel heeft afgelost en de nader met haar vader afgesproken contractuele rente (van tot 2002 eerst 6% en daarna 3%) geheel heeft betaald. De rechtbank neemt dit daarom vanaf nu als vaststaand feit aan, ook omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] op dit geschilpunt en op deze nu grotendeels bewezen en voor het overige zeer aannemelijke nadere uitleg door [gedaagde 2] niet meer inhoudelijk hebben gereageerd in hun nadere conclusie van 12 december 2012. [gedaagde 2] is dus naar het definitief oordeel van de rechtbank aan de nalatenschap niets meer verschuldigd wegens deze geldlening van haar vader uit 1993.
Geldlening van circa fl. 1.400.000 van [A] aan [gedaagde 1] Beheer BV.
21. In het door de rechtbank gelaste nadere debat van partijen na het tussenvonnis van 9 mei 2012 is thans genoegzaam gebleken dat [A] in verband met de verkoop in 1995 van al zijn toen nog door onroerend goed waardevolle aandelen in [A] Beheer BV aan [gedaagde 1] Beheer BV een geldlening heeft verstrekt van circa fl. 1.400.000,-. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben in hun hoedanigheid van erfgenamen en schuldeisers van hun vader [A] (zie daartoe andermaal het tussenvonnis van 9 mei 2012) recht op en belang bij informatieverstrekking door [gedaagde 1] Beheer BV, waaruit de exacte omvang en condities van die geldlening en de door [gedaagde 1] in deze procedure gestelde algehele aflossing met rentebetalingen van deze geldlening kan blijken. Indien en voorzover immers het vermoeden van [eiseres 1] en [eiseres 2] juist zou zijn dat deze geldlening met de overeengekomen rente niet of niet geheel is (af)betaald, heeft de beneficiair aanvaarde nalatenschap nog een te incasseren vordering uit geldlening op [gedaagde 1] Beheer BV.
22. Strikt genomen heeft [gedaagde 1] in deze procedure formeel gelijk met zijn verweer dat hij in privé en niet zijn vennootschap [gedaagde 1] Beheer BV procespartij in deze procedure is. Het ligt echter mede om praktische redenen zoals kostenbesparing in dit erfrechtconflict op de weg van [gedaagde 1] in zijn (mede)hoedanigheid van DGA en beleidsbepaler van [gedaagde 1] Beheer BV om aan [eiseres 1] en [eiseres 2] nu alsnog de in hun nadere conclusie van 12 december 2012 gevorderde en/of verzochte informatie te verstrekken over deze geldlening en de aflossing en rentebetalingen daarvan door [gedaagde 1] Beheer BV aan de erflater [A], te meer omdat de voor [gedaagde 1] toegankelijke heer Van Jaarsveld de vaste administrateur/accountant/belastingadviseur was en is van vader [A], van zoon [gedaagde 1] en van al hun beider BV’s. Als het goed is, hebben [gedaagde 1] en zijn BV bovendien niets te verbergen over deze geldlening van de erflater. De rechtbank zal [gedaagde 1] dus alles afwegende een daartoe strekkend bevel geven op de wijze zoals hierna onder de beslissingen is bepaald. Indien [gedaagde 1] onverhoopt niet aan dat bevel voldoet, zal de rechtbank daaraan in het nadeel van [gedaagde 1] de gevolgen verbinden die zij geraden acht. [gedaagde 1] laat de rechtbank dan mogelijkerwijs en naar voorlopig oordeel geen andere keuze dan het heropenen van de vereffening en het op kosten van [gedaagde 1] benoemen van een onafhankelijk vereffenaar van de beneficiair aanvaarde nalatenschap, bij voorkeur een in het erfrecht gespecialiseerde boedelnotaris, dit mede ter incasso van de eventuele vordering van de nalatenschap op [gedaagde 1] Beheer BV uit geldlening.
Vorderingen van ieder € 87.864,19 plus wettelijke rente (erfdeel nalatenschap moeder).
23. In de rovv. 4.3 en 4.13 t/m 4.15 van het eerste tussenvonnis is al geoordeeld welke bedragen [gedaagde 1] om welke redenen ten onrechte heeft uitgekeerd aan zijn zusters en aan zichzelf, en op welke wijze dit als hoofdregel rechtgezet zou moeten worden. In plaats van het terugstorten van de ontvangen onjuiste bedragen door alle erfgenamen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst tot aan de dag van terugstorting op een door een eventueel nog tot vereffenaar te benoemen boedelnotaris te openen erfgenamenrekening, kan dit geschilpunt wellicht ook praktischer en minder kostbaar worden opgelost door stortingen en onderlinge verrekeningen via bijvoorbeeld de derdengeldrekening van de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2]. Een en ander hangt vanzelfsprekend ook af van de vraag of inschakeling van een boedelnotaris nog noodzakelijk is voor de andere resterende geschilpunten, zoals voor de berekening en afwikkeling van de legitimaire massa en de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] en voor de eventuele incasso van de eventueel nog openstaande geldleningen van erflater [A] aan [gedaagde 1] en/of aan [gedaagde 1] Beheer BV.
24. Voor de duidelijkheid gaat het in ieder geval om terugstorting van de hierna opgesomde, door [gedaagde 1] foutief uitgekeerde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst, en daarna herverdeling van het totaalbedrag door uitkering van telkens ¼ deel van het totaalsaldo aan de vier erfgenamen als gelijkgerechtigd schuldeisers van de nalatenschap van hun vader voor ieder € 87.864,19 in hoofdsom wegens het van vader niet ontvangen erfdeel uit de nalatenschap van moeder Ottens. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben blijkens de processtukken beiden ten onrechte € 28.616.01 ontvangen op 5 januari 2009 en daarna € 1.733,10 op 19 november 2009, [eiseres 2] € 9.538,67 op 5 januari 2009 en € 577,70 op 19 november 2009, en [eiseres 1] tot slot € 10.140,83 op 16 september 2010. Voorts kan het hierbij eventueel gaan om de door [gedaagde 1] ten onrechte uit de nalatenschap betaalde kosten van Nuon en Oasen voor de woning van [gedaagde 1] aan de [adres 1] (zie daartoe rov. 12) en eventueel ook om te verdelen en/of te verrekenen stortingen van alsnog € 24.200,- en/of € 90.000,- door [gedaagde 1] wegens de voor die bedragen eventueel niet afgeloste geldlening uit 2002 (zie rovv. 17 en 18).
25. De drie advocaten zullen zich in hun nadere conclusie voorafgaand aan de tweede comparitie van partijen nog kunnen en moeten uitlaten over de meest wenselijke wijze van herverdeling van deze terug te storten bedragen tussen de vier erfgenamen als schuldeiseres van hun vader voor de erfdelen van hun moeder, en over de vraag of inschakeling van een boedelnotaris daartoe wenselijk is, zo ja, welke boedelnotaris (is de eerder ingeschakelde notaris Wagener voor alle erfgenamen daartoe nog acceptabel?) en op welke wijze door wie de kosten van die boedelnotaris betaald moeten worden.
De legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] en de giften van vader (en moeder)[A].
26. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar de rovv. 4.16 t/m 4.22 van het tussenvonnis van 9 mei 2012. De rechtbank constateert dat de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] in haar nadere conclusie van 12 december 2012 niet heeft voldaan aan de desbetreffende instructies van de rechtbank over dit geschilpunt, zoals gegeven in de rovv. 4.20, 4.22 en 4.26 van het eerste inhoudelijk tussenvonnis. Alles afwegende zal de rechtbank [eiseres 1] en [eiseres 2] daartoe nog een laatste kans geven in hun nadere conclusie voorafgaand aan de tweede comparitie van partijen, nadat hun advocaat door middel van dit tweede inhoudelijk tussenvonnis de gelegenheid heeft gekregen om de vereiste nadere financiële informatie te verkrijgen van de ING Bank, van de advocaat van [gedaagde 1] en van de advocaat van [gedaagde 2].
27. In rov. 19 van dit tweede inhoudelijk tussenvonnis heeft de rechtbank al overwogen en beslist dat in de renteloze geldlening van vader aan [gedaagde 1] een gift besloten ligt, en welke renteberekening de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] over deze vaststaande gift aan [gedaagde 1] zal moeten produceren ter berekening van de legitieme porties en de legitimaire massa.
28. Voorts beslist de rechtbank gelet op de inhoud van het nadere debat van partijen over dit onderwerp dat naar voorlopig oordeel nu ook de onroerend goed transacties van [A] als DGA en beleidsbepaler van [A] Beheer BV uit 1993 en 1994 met [gedaagde 1] in privé voor wat betreft de [straat x, nummer - nummer x], de [adres 3], de [adres 4] en de [adres 5] als giften van in totaal fl. 327.000,- moeten worden gekwalificeerd, omdat bij deze vier in beginsel onverplichte en onzakelijke onroerend goed transacties immers zeer aannemelijk is dat zowel vader als zoon voorzien moeten hebben dat zoon [gedaagde 1] relatief kort daarna op die transacties de verkoopwinst zou kunnen maken zoals [gedaagde 1] die feitelijk in 1994 en begin 1995 met in totaal fl. 327.000,- ook op die vier onroerende zaken van kort voordien nog [A] Beheer BV heeft gemaakt. De advocaten zullen zich over dit voorlopig oordeel en over de omvang van deze gift van vader aan [gedaagde 1] nog nader kunnen en moeten uitlaten bij hun nadere conclusie voor de tweede comparitie van partijen. Zo is tot dusver bijvoorbeeld onbekend of [gedaagde 1] nog kosten koper heeft moeten betalen en/of rente heeft gederfd bij deze vier onroerend goed transacties, en zo ja voor welke bedragen.
29. In de overige onroerend goed transacties van [A] in privé of als DGA en beleidsbepaler van [A] Beheer BV met [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ligt naar het voorlopig oordeel van de rechtbank geen gift besloten, gelet op hetgeen daarover al is overwogen in het eerste inhoudelijk tussenvonnis, gelet op de te summiere inhoud van het nadere debat van partijen, en vooral gelet op het te forse tijdsverloop tussen de transacties en (verkoop)winsten met betrekking tot de voormalige ouderlijke woning aan de [gedaagde 2] ([gedaagde 2]) en het voormalige fabrieksterrein aan de [straat x 6, 7, 8, 9, 10] ([gedaagde 1] Beheer BV en/of [gedaagde 1]). Ook over dit voorlopig oordeel kunnen de advocaten nog nader debatteren voordat de rechtbank definitief beslist.
30. Voor de rechtbank te onduidelijk is tot dusver het debat over de diverse giften van de [A] aan de vier [kinderen A] voor de aankoop van een eigen huis en/of voor wat betreft zilvervlootrekeningen en/of effectenrekeningen. Nu [eiseres 1] en [eiseres 2] hun vorderingen tegen de nalatenschap en/of tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als begiftigden voor wat betreft hun legitieme porties vooralsnog handhaven, moeten alle vier de erfgenamen uiterlijk 1 september 2013 alsnog duidelijk en onderbouwd met alle mogelijke bewijsstukken opgeven aan de rechtbank en aan elkaar welke bedragen op welke data zij in het verleden op welke wijze voor de aankoop van een eigen huis en/of voor zilvervlootrekeningen en/of effectenrekeningen van hun ouders geschonken hebben gekregen, d.w.z. ieder fl. 90.000,- (zie dagvaarding en p-v eerste comparitie), en/of
fl. 50.000,- ([eiseres 2]?; zie p-v eerste comparitie), fl. 34.000,- ([gedaagde 2]?; zie p-v eerste comparitie) en/of fl. 90.696 ([gedaagde 2]?; zie haar akte van 23 januari 2013).
31. Daarna zal de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] in haar nadere conclusie voor de tweede comparitie van partijen alsnog een zo goed mogelijk onderbouwde en verifieerbare berekening moeten maken en produceren van de omvang van de legitimaire massa en de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2], zo nodig door een in het erfrecht gespecialiseerde notaris op kosten van vooralsnog [eiseres 1] en [eiseres 2] en alles op de wijze zoals dwingendrechtelijk voorgeschreven in de wetsartikelen 4:65 t/m 4:78 BW. Daarbij zal zij haar vordering voor wat betreft de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] op de nalatenschap en/of op de eventuele begiftigden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zoals dwingendrechtelijk voorgeschreven in de wetsartikelen 4:79 t/m 4:92 BW in haar nadere conclusie alsnog zo concreet mogelijk moeten instellen door het daartoe nu nog bij dagvaarding onder 4 gevorderde op dit geschilpunt van de legitieme porties zo concreet mogelijk te wijzigen en te onderbouwen, opdat de advocaten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarop ter tweede comparitie van partijen inhoudelijk zullen kunnen reageren en opdat de rechtbank daarna op die vorderingen terzake van de legitieme porties bij eindvonnis zal kunnen beslissen na een behoorlijk debat van partijen over de omvang van die legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] en het te gelde maken daarvan.
De geldopnames van [A] van € 87.860,-, € 90.000,- en € 85.916,32.
32. Na de verstrekking van de bankafschriften van vader over 2005 t/m 2007 door de advocaat van [gedaagde 1] bij zijn nadere conclusie van 12 september 2012, heeft de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] in haar nadere conclusie van 12 december 2012 aangevoerd dat van de bankrekeningen van [A] drie onverklaarbaar grote bedragen contant en/of per cheque zijn opgenomen. [eiseres 1] en [eiseres 2] vermoeden en doen stellen dat deze forse geldbedragen bij [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] moeten zijn terechtgekomen, omdat zij niet passen bij het uitgavenpatroon van hun vader. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] betwisten en ontkennen dat in hun akten van 23 januari 2013. Ook dit geschilpunt kan relevant zijn voor de omvang en het verhaal van de legitieme porties van [eiseres 1] en [eiseres 2] en/of voor de omvang van de nalatenschap wegens de geldlening van vader aan [gedaagde 1] (zie voor dat laatste rov. 18). Het gaat [eiseres 1] en [eiseres 2] daarbij nu vooral om de op 27 maart 2002 per cheque of kas bij de ING Bank van vader opgenomen € 87.860,- (hun productie 32), om de op 17 oktober 2006 bij de ING Bank weer opgenomen € 90.000,-(productie 6 van [gedaagde 1] en rov. 18), en om het op 5 maart 2007 en dus slechts één week voor het overlijden van [A] van zijn bankrekening opgenomen bedrag van
€ 85.916,32 (hun productie 33) dat door [gedaagde 1] niet in de nalatenschap is aangetroffen.
33. Zonder nadere toelichtingen en bewijsstukken - die tot dusver ontbreken - passen deze drie zeer forse geldopnames per kas of cheque niet bij het uitgavenpatroon van een toen al hoogbejaarde man als [A], ook niet indien juist zou zijn dat [A] - zoals [gedaagde 2] ter eerste comparitie meedeelde - vermoedelijk relatief veel geld uitgaf aan casino’s, vriendinnen en vakanties, en/of dat [A] - zoals [gedaagde 1] bij antwoord in alinea 10 al zonder verdere toelichting of bewijsstukken over de financiering daarvan meedeelde - regelmatig met [gedaagde 1] naar Zwitserland en Alaska op vakantie ging. De advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] zal dit echter nader kunnen uitzoeken bij vooreerst de ING Bank door middel van de in dit tussenvonnis te geven verklaring voor recht, zoals hiervoor bedoeld in rov. 15. De drie advocaten zullen vervolgens in hun nadere conclusie voor de tweede comparitie van partijen nader kunnen en moeten debatteren over de vraag waar deze drie forse geldopnames van de bankrekeningen van [A] aan zijn besteed en op welke wijze dit nog een rol zou moeten spelen in deze procedure over de herverdeling en afwikkeling van zijn beneficiair aanvaarde nalatenschap tussen zijn vier erfgenamen en resterende schuldeisers.
34. Zo nodig zullen ter tweede comparitie van partijen de vier partijgetuigen over de besteding van deze drie forse contante geldopnames onder ede kunnen worden gehoord.
De voortgang van de procedure na dit tweede inhoudelijk tussenvonnis.
35. De advocaat van [gedaagde 1] zal eerst uiterlijk 1 september 2013 aan de rechtbank en aan de twee andere advocaten alsnog de hiervoor in rov. 17 bedoelde nadere bewijsstukken en toelichtingen moeten geven over de gestelde maar betwiste contante aflossingen door [gedaagde 1] van in totaal € 24.2000,- op de geldlening uit oktober 2002. Ook zal de advocaat van [gedaagde 1] uiterlijk 1 september 2012 alsnog de hiervoor in de rovv. 20 en 21 bedoelde bewijsstukken over de inhoud en aflossing van de geldlening van circa fl. 1.400.000,- aan de rechtbank en aan de andere twee advocaten moeten geven door in ieder geval alsnog te produceren kopieën van die geldlening van [A] aan [gedaagde 1] Beheer BV, van de daarop verrichte aflossingen en van de daarop verrichte rentebetalingen door [gedaagde 1] Beheer BV. Tenslotte zal de advocaat van [gedaagde 1] uiterlijk 1 september 2013 desgewenst opgave met bewijsstukken kunnen doen aan de rechtbank en aan de twee andere advocaten van de eventuele kosten koper en gederfde rente van [gedaagde 1] zoals hiervoor bedoeld in rov. 28.
36. De drie advocaten zullen voorts allen uiterlijk 1 september 2013 aan de rechtbank en aan de twee andere advocaten alsnog een duidelijke en met alle mogelijke verifieerbare bewijsstukken onderbouwde opgave moeten doen van alle door hun cliënt(en) van hun ouders ontvangen schenkingen, zoals hiervoor bedoeld in rov. 30.
37. De drie advocaten zullen aan deze bevelen van de rechtbank in de rovv. 35 en 36 moeten voldoen door om praktische redenen buiten de rol om per brief aan de zaakrechter mr. H. Wien en aan de twee andere advocaten een akte met producties in te dienen met daarin opgenomen de door de rechtbank hiervoor bevolen opgaven, toelichtingen en bewijsstukken, die brieven te ontvangen uiterlijk 1 september 2013.
38. Vervolgens kunnen en moeten de drie advocaten per brief buiten de rol om aan de zaakrechter mr. H. Wien en aan de andere twee advocaten ieder hun nadere conclusie voorafgaand aan de tweede comparitie van partijen indienen, met daarin in ieder geval het nadere debat over de resterende geschilpunten en over de voorlopige oordelen die in alle voorgaande rechtsoverwegingen 6 t/m 33 van dit tweede inhoudelijk tussenvonnis door de rechtbank zijn opgenomen en vermeld. Die brieven met nadere conclusies van de drie advocaten moeten zijn ontvangen uiterlijk 26 september 2013.
39. Daarna zal de tweede comparitie van partijen plaatsvinden, zoals ook al aangekondigd ter eerste comparitie van partijen en in het eerste inhoudelijk tussenvonnis. Ter tweede comparitie van partijen zullen de advocaten van partijen waar nodig inhoudelijk kunnen en moeten reageren op de voorafgaande nadere conclusies van de wederpartijen van 26 september 2013, bij voorkeur schriftelijk door middel van het voordragen ter tweede comparitie van een schriftelijke pleitnota in reactie op de nadere conclusies van de wederpartijen. Vervolgens zal de rechtbank ter tweede comparitie van partijen waar nog nodig feitelijke inlichtingen inwinnen bij de vier partijen zelf en vervolgens de vier partijen zo nodig nog onder ede als partijgetuigen verhoren (zie rov. 34), waarna ter tweede comparitie van partijen opnieuw een schikking zal worden beproefd voordat een datum voor vonnis wordt bepaald. Dat zal zo mogelijk een eindvonnis zijn, maar zo nodig een derde inhoudelijk tussenvonnis met eventueel en onder meer benoeming van een gespecialiseerde boedelnotaris tot vereffenaar ter juiste afwikkeling van de beneficiair aanvaarde nalatenschap van vader [A] op kosten van partijen.
40. De rechtbank bepaalt de datum van de tweede comparitie van partijen nu ambtshalve op dinsdag 15 oktober 2013 om 10.00 uur, waarvoor de rechtbank gelet op al het voorgaande de gehele zittingsdag zal reserveren. In het geval van onverhoopte zwaarwegende verhinderingen op 15 oktober 2013, moet de advocaat van de desbetreffende verhinderde partij de twee andere advocaten tijdig informeren en moeten de drie advocaten daarna in hun hiervoor bedoelde, uiterlijk op 1 september 2013 te ontvangen brieven voorts opgave doen van de zwaarwegende verhinderdata aan de eigen zijde in de periode van 15 oktober 2013 tot 21 december 2013, waarna de rechtbank zo spoedig mogelijk een nieuwe comparitiedatum zal bepalen in die periode. Indien partijen via hun advocaten na dit tweede inhoudelijk tussenvonnis alsnog zelf een minnelijke regeling zouden kunnen treffen waardoor de procedure kan worden doorgehaald en de tweede comparitie van partijen met voorafgaande nadere conclusies van 26 september 2013 niet meer behoeft plaats te vinden, moeten de drie advocaten dat vanzelfsprekend ook in hun uiterlijk op 1 september 2013 te ontvangen brieven berichten. Voor die tweede comparitie van partijen geldt voorts al hetgeen overigens is bepaald in het comparitievonnis van 28 september 2011, met uitzondering van het daarin bepaalde over extra schaduwdossiers omdat de tweede comparitie van partijen niet meervoudig maar enkelvoudig zal worden gehouden.
De beslissingen
De rechtbank:
 verklaart voor recht dat de advocaat van [eiseres 1] en [eiseres 2] namens [eiseres 1] en [eiseres 2] als erfgenamen en schuldeiseres van de erflater [A] jegens de ING Bank NV recht heeft op en belang heeft bij verstrekking van alle relevante financiële gegevens door de ING Bank NV over de erflater [A] op kosten van [eiseres 1] en [eiseres 2], waaronder desgewenst een kopie van alle bankafschriften van [A] en alle mogelijke nadere feitelijke informatie over de drie forse geldopnames per kas of cheque door of namens [A], zoals hiervoor door de rechtbank vermeld en bepaald in de rovv. 15, 18 en 32;
 beveelt [gedaagde 1] om uiterlijk op 1 september 2013 per brief buiten de rol om aan de rechtbank en aan de advocaten van de wederpartijen te hebben verstrekt een akte met productie van nadere bewijsstukken, zoals hiervoor vermeld en bepaald in de rovv. 35, 36 en 37;
 beveelt [eiseres 1], [eiseres 2] en [gedaagde 2] Ottens om eveneens uiterlijk 1 september 2013 per brief buiten de rol om aan de rechtbank en aan de advocaten van de wederpartijen te hebben verstrekt een akte met productie van nadere bewijsstukken, zoals hiervoor vermeld en bepaald in de rovv. 36 en 37;
 beveelt alle partijen om daarna uiterlijk 26 september 2013 per brief buiten de rol om te hebben ingediend een nadere conclusie ten behoeve van de tweede comparitie van partijen, zoals hiervoor vermeld en bepaald in rov. 38;
 gelast en bepaalt ambtshalve een tweede comparitie van partijen op dinsdag 15 oktober 2013 om 10.00 uur in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de comparitierechter mr. H. Wien, met inachtneming van al hetgeen de rechtbank daartoe en daarover in de rovv. 39 en 40 nader heeft bepaald;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.