ECLI:NL:RBDHA:2013:7487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_4452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand had aangevraagd. Verzoeker, die alleen met zijn kind in Nederland verblijft, had aangegeven dat zijn echtgenote begin maart 2013 naar Marokko was teruggekeerd. Tijdens een huisbezoek op 8 mei 2013 troffen medewerkers van verweerder een vrouw aan in de woning van verzoeker, die zich niet kon legitimeren. Dit leidde tot onduidelijkheid over de woonsituatie van verzoeker en zijn recht op bijstand.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het van essentieel belang was om de identiteit van de aangetroffen vrouw vast te stellen. Indien zij de echtgenote van verzoeker zou zijn, zou er sprake zijn van een gezamenlijke huishouding, wat invloed heeft op de aanvraag voor bijstand. Verzoeker was tweemaal uitgenodigd om de vrouw en een identiteitsbewijs mee te nemen naar het kantoor van verweerder, maar hij had hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor bleef de identiteit van de vrouw onduidelijk, wat de beoordeling van verzoekers recht op bijstand bemoeilijkte.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat de vrouw in zijn woning niet zijn echtgenote was. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de identiteit van personen die in de woning van een bijstandsaanvrager verblijven, vooral in situaties waarin de rechtmatigheid van de bijstandsaanvraag ter discussie staat. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit van verweerder vooralsnog in stand gelaten en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/4452
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.J. Hulsbosch),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,verweerder
(gemachtigde: mr. P. Siemerink).
Zitting
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft verweerder verzoekers aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand van 3 april 2013 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 31 mei 2013 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 31 mei 2013 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 18 juni 2013 ter zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en vervolgens onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.
Er is hier sprake van een bijzondere situatie, in die zin dat verzoeker alleen met zijn kind van enkele maanden oud in Nederland verblijft en zijn echtgenote volgens hem begin maart 2013 is teruggekeerd naar Marokko.
2.
Tijdens het op 8 mei 2013 afgelegde huisbezoek op verzoekers woonadres [adres] hebben de medewerkers van verweerder in de woning een vrouw aangetroffen, die desgevraagd te kennen gaf [A] te zijn. Omdat verzoeker bij zijn aanvraag om bijstand heeft aangegeven dat hij alleen met zijn kind woont is, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter logisch dat de medewerkers van verweerder de vrouw hebben gevraagd om zich te legitimeren. Zij was hiertoe niet in staat. Verzoeker is vervolgens twee keer op het kantoor van verweerder uitgenodigd – met medeneming van de vrouw en een identiteitsbewijs – om haar identiteit te kunnen vaststellen. Verzoeker heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
3.
Het vaststellen van de identiteit van de aangetroffen vrouw is van belang voor de vaststelling van het recht van verzoeker op bijstand. Indien de vrouw in verzoekers woning zijn echtgenote zou zijn, is er immers sprake van het voeren van een gezamenlijke huishouding en dient dan ook een aanvraag namens beiden plaats te vinden. Mocht de vrouw die aangetroffen is in verzoekers woning niet zijn vrouw zijn, dan biedt het voorhanden zijnde dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Afgezien van de garderobe die in verzoekers woning is aangetroffen, wijzen de bevindingen tijdens het huisbezoek er niet op dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
4.
Gelet hierop is het van wezenlijk belang dat de identiteit van de vrouw die in verzoekers woning aanwezig was ten tijde van het huisbezoek wordt vastgesteld. Met name om vast te stellen dat de vrouw in de woning niet verzoekers echtgenote was. Verweerder mocht daarom verzoeker vragen haar identiteit aan te tonen.
5.
Nu de identiteit van de vrouw die in verzoekers woning aanwezig was nog steeds niet is aangetoond, is de woonsituatie van verzoeker onduidelijk, waardoor verzoekers recht op bijstand niet vastgesteld kan worden.
6.
Verzoeker zal in bezwaar – bijvoorbeeld aan de hand van een kopie van het paspoort van zijn echtgenote of haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland – dienen aan te tonen dat de vrouw die ten tijde van het huisbezoek in zijn woning aanwezig was, in ieder geval niet zijn echtgenote is geweest.
7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit vooralsnog zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.