Uitspraak
(gemachtigde: mr. M.J. Hulsbosch),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand had aangevraagd. Verzoeker, die alleen met zijn kind in Nederland verblijft, had aangegeven dat zijn echtgenote begin maart 2013 naar Marokko was teruggekeerd. Tijdens een huisbezoek op 8 mei 2013 troffen medewerkers van verweerder een vrouw aan in de woning van verzoeker, die zich niet kon legitimeren. Dit leidde tot onduidelijkheid over de woonsituatie van verzoeker en zijn recht op bijstand.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het van essentieel belang was om de identiteit van de aangetroffen vrouw vast te stellen. Indien zij de echtgenote van verzoeker zou zijn, zou er sprake zijn van een gezamenlijke huishouding, wat invloed heeft op de aanvraag voor bijstand. Verzoeker was tweemaal uitgenodigd om de vrouw en een identiteitsbewijs mee te nemen naar het kantoor van verweerder, maar hij had hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor bleef de identiteit van de vrouw onduidelijk, wat de beoordeling van verzoekers recht op bijstand bemoeilijkte.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat de vrouw in zijn woning niet zijn echtgenote was. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de identiteit van personen die in de woning van een bijstandsaanvrager verblijven, vooral in situaties waarin de rechtmatigheid van de bijstandsaanvraag ter discussie staat. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit van verweerder vooralsnog in stand gelaten en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.